Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Ramadan
Slide 2 - Carte mentale
Je hebt de tekst nog niet gelezen. Zijn de volgende vragen waar of niet waar volgens jou?
Slide 3 - Diapositive
De ramadan begint ieder jaar op dezelfde datum.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 4 - Quiz
Ook kinderen moeten vasten tijdens de ramadan.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 5 - Quiz
Het feest na de ramadan heet het Suikerfeest.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 6 - Quiz
Tijdens de ramadan vasten moslims tussen zonsondergang en zonsopgang.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 7 - Quiz
Vasten is niet alleen bij de islam onderdeel van het geloof.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 8 - Quiz
"Inleiding" Wat is de ramadan?
Slide 9 - Question ouverte
"De islamitische kalender" Hoe komt het dat de ramadan ieder jaar eerder begint?
Slide 10 - Question ouverte
"De islamitische kalender" Waarom is het vasten zwaarder in de zomer? Noem twee redenen.
Slide 11 - Question ouverte
"Verplichting" Welke drie belangrijke ideeën zitten er achter de ramadan?
Slide 12 - Question ouverte
"Uitzonderingen" Wie hoeven er niet te vasten?
Slide 13 - Question ouverte
"Suikerfeest" Wat hoort er allemaal bij het Suikerfeest? Noem vijf dingen.
Slide 14 - Question ouverte
1. In de inleiding staat dat de ramadan waarschijnlijk op dinsdag 13 april begint. In welk stukje wordt uitgelegd waarom dit nog niet helemaal zeker is? In het stukje met het kopje:
A
De islamitische kalender
B
Verplichting
C
Uitzonderingen
D
Suikerfeest
Slide 15 - Quiz
2. Wat betekent de beproeving in regel 11?
A
een ernstige situatie
B
een nare gebeurtenis
C
een simpele oplossing
D
een zware test
Slide 16 - Quiz
3. In r. 14 staat: Het vasten tijdens de ramadan is een van de verplichtingen van de islam. Net als de bedevaart naar Mekka. Met welke signaalwoorden zou je dit in één zin kunnen zeggen? Er zijn twee antwoorden goed.
A
bijvoorbeeld
B
in tegenstelling tot
C
niet alleen...maar ook
D
zowel...als
Slide 17 - Quiz
4. In r. 19 staat dat: Het is een tijd van bezinning. Wat betekent de bezinning?
A
het helpen
B
het nadenken
C
het ontdekken
D
het schrijven
Slide 18 - Quiz
5. Lees r. 22-24. Wat geldt er voor mensen die niet kunnen of hoeven te vasten? Er zijn twee antwoorden goed.
A
Ze moeten een offer brengen.
B
Ze moeten het vasten later inhalen.
C
Ze moeten vaker bidden.
D
Ze moeten vasten als de zon onder is.
Slide 19 - Quiz
6. Kijk in het stukje Suikerfeest. Wat staat er vooral in dit stukje?
A
waarom veel mensen Suikerfeest vieren
B
wat er dit jaar anders is bij het Suikerfeest
C
wat het Suikerfeest allemaal inhoudt
D
welke cadeaus ze elkaar geven met het Suikerfeest
Slide 20 - Quiz
8. Wat kun je afleiden uit de laatste zin van de tekst? Door de maatregelen …
A
kunnen er minder zoete dingen gegeten worden.
B
kunnen mensen elkaar geen cadeaus geven.
C
kunnen mensen er niet voor zorgen dat armen ook genoeg te eten hebben.
D
kunnen mensen het feest niet met veel vrienden en familie samen vieren.
Slide 21 - Quiz
Je hebt de tekst nu gelezen. Beantwoord de vragen opnieuw.
Slide 22 - Diapositive
De ramadan begint ieder jaar op dezelfde datum.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 23 - Quiz
Ook kinderen moeten vasten tijdens de ramadan.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 24 - Quiz
Het feest na de ramadan heet het Suikerfeest.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 25 - Quiz
Tijdens de ramadan vasten moslims tussen zonsondergang en zonsopgang.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 26 - Quiz
Vasten is niet alleen bij de islam onderdeel van het geloof.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 27 - Quiz
1. Log in op www.nieuwsbegrip.nl met je e-mailadres
en je (oude?) wachtwoord
2. Ga naar het kopje "woordenschat"
3. Scroll naar beneden en klik op "woordenoverzicht"