Hoofdstuk 3 vraag en aanbod

Programma
Vragen hoofdstuk 1 en 2 Vraag en aanbod
Hoofdstuk 3 Productie van een spijkerbroek
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Programma
Vragen hoofdstuk 1 en 2 Vraag en aanbod
Hoofdstuk 3 Productie van een spijkerbroek

Slide 1 - Diapositive

Vragen H1 en H2?

Slide 2 - Diapositive

Hoofdstukdoelen H3
• uitleggen dat de omzet wordt verkregen door de prijs te vermenigvuldigen met de hoeveelheid en dit zowel grafisch als rekenkundig onderbouwen.
• een bedrijfskolom van een product beschrijven en uitleggen wanneer er binnen een bedrijfskolom sprake is van specialisatie, integratie, differentiatie of parallellisatie.
• met behulp van transactiekosten verklaren waarom bedrijven samengaan of waarom bedrijven werkzaamheden afstoten.
• voorbeelden geven van verzonken kosten en uitleggen wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn voor benadeelde partijen die verzonken kosten hebben bij onderhandelingen.
• voorbeelden geven van kosten in geval van specifieke investeringen en deze in relatie brengen met het berovingsprobleem.

Slide 3 - Diapositive

Hoofdstukdoelen H3
• de samenhangen aangeven tussen de omzet, de totale kosten en de totale winst en daarmee algebraïsch en grafisch bewerkingen uitvoeren.
• voorbeelden geven van constante (vaste) en variabele kosten en verklaren dat een producent winst maakt als de opbrengst hoger is dan de kosten en dit zowel grafisch als rekenkundig onder¬bouwen.
• de invloed analyseren van de productieomvang op de gemiddelde constante kosten.
• het verschil uitleggen tussen progressie, degressie en proportionaliteit bij de variabele kosten en de invloed daarvan op het verloop van de gemiddelde variabele kosten beschrijven.
• de betekenis uitleggen van het break-evenpunt en de break-evenafzet en deze grafisch en algebraïsch bepalen.

Slide 4 - Diapositive

Hoofdstukdoelen H3
• de betekenis uitleggen van de productieomvang waarbij de winst maximaal is en deze productie¬omvang grafisch en algebraïsch bepalen.
• verklaren dat de totale winst maximaal is als de marginale kosten en de marginale opbrengst aan elkaar gelijk zijn en dit grafisch onderbouwen.
• toelichten dat uitbreiding van de productie winstgevend/verliesgevend is voor een producent wanneer de marginale kosten lager/hoger zijn dan de marginale opbrengst en dit grafisch onder¬bouwen.
• het verband tussen de individuele aanbodlijn en het verloop van de marginale kostenlijn (MK) grafisch aantonen.
• uitleggen dat maatschappelijk verantwoord ondernemen kan bijdragen aan het verminderen van sommige negatieve externe effecten.
uitleggen hoe bedrijven rekening kunnen houden met de 3 p's.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Waarom moet je afschrijven op machines?
Als je afschrijft kun je over bijvoorbeeld 10 jaar (wanner de machine versleten is) weer een nieuwe kopen. Je zorgt er dus eigenlijk voor dat je later weer een nieuwe machine kunt kopen. 

Afschrijvingkosten is dus eigenlijk hetzelfde als ''verslijtingskosten''.

Slide 12 - Diapositive

Opbrengst, kosten en winst

p       = prijs (price)
q       = hoeveelheid (quantity) = afzet
TO    = Totale Opbrengst = omzet
  • TO = p x q
TCK = Totale Constante Kosten 
             (onafhankelijk van q)
TVK = Totale Variabele Kosten
             (afhankelijk van q)
TK    = Totale Kosten
  • TK  = TCK + TVK
TW   = Totale Winst
  • TO - TK
Gemiddeld en marginaal

GCK = Gemiddelde Contante Kosten
  • GCK = TCK / afzet (q)
GVK = Gemiddelde Variabele Kosten
  • GVK = TVK / afzet (q)
GTK = Gemiddelde Totale Kosten
  • GTK = TK / afzet (q)
  • GTK = GCK + GVK
GO  = Gemiddelde Opbrengst
  • GO = TO / afzet (q)
MO = Marginale Opbrengst
MK  = Marginale Kosten
MW = Maximale Winst als MO = MK!

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Verloop van kosten
Als MK < GVK, dan dalen de GVK
Als MK > GVK, dan stijgen de GVK
Als MK = GVK, dan blijven de GVK gelijk

Als GVK stijgen, dan spreken van progressief variabele kosten
Als GVK dalen, dan spreken van degressief variabele kosten (VK)
Als GVK gelijk blijven, dan spreken van proportioneel VK

Slide 15 - Diapositive

Verschillende doelstellingen
  • Maximale omzet om meer klanten te trekken (MO=0)
  • Kostendekking, waarbij TO=TK of GO=GTK (break-even-punt)
  • Maximale totale winst (MO=MK)

Bij de doelstelling van maximale winst kan de winst zo hoog zijn dat potentiële concurrenten ook besluiten te gaan aanbieden.

Slide 16 - Diapositive

Maximale omzet
Als MO groter is dan 0 zal de omzet blijven stijgen.

Als MO kleiner is dan 0 zal de omzet gaan dalen.

Want: MO (marginale opbrengst) is de extra opdracht als er 1 product meer verkocht wordt.


Slide 17 - Diapositive

MO=0

Slide 18 - Diapositive

Kostendekking
Een zo groot mogelijke afzet zonder verlies te maken.

TO = TK, oftewel TW = 0

OF

GO = GTK

Slide 19 - Diapositive

TO = TK, 2 voorbeelden

Slide 20 - Diapositive

Maximale totale winst (2)
Als MO > MK, neemt de TO meer toe dan de TK, dus stijgt TW.
Als MO < MK, neemt de TK  meer toe dan de TO, dus daalt TW.
De totale winst (TW) is dus maximaal als MO = MK.
TW = TO - TK.
Of TW = (GO - GTK) x q

Slide 21 - Diapositive

Maximale Winst (3)

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Differentiëren 
https://www.youtube.com/watch?v=gYQVypP6Tak

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Maken
3.2, 3.7, 3.9, 3.10, 3.15, 3.18, 3.21, 3.48

Slide 31 - Diapositive

Bereken Break even afzet:
Prijs van product is 25 euro
Variabele kosten per stuk 18 euro en TCK = 70.000. Productiecapaciteit 12.500 stuks
A
Q = 12.500
B
Q = 7.000
C
Q = 10.000

Slide 32 - Quiz

Formules: Hoe bereken je Q waarbij geldt:
A. Break even
B. Maximale winst
C. Laagste kostprijs
A
A. GO - GTK, B. MO = MK, C. GTK = GO
B
A. GO = GTK, B. MO < MK, C. GTK < P
C
A. GO + GTK, B. MO > MK, C. GTK = MK
D
A. GO = GTK, B. MO = MK, C. GTK = MK

Slide 33 - Quiz

Wat zijn constante kosten?
A
Die zijn niet afhankelijk van de afzet.
B
Die zijn wel afhankelijk van de afzet.
C
Die kunnen niet veranderen.
D
Die komen uit het buitenland.

Slide 34 - Quiz

Wat is een afschrijving?
A
waardevermeerdering
B
boekwaarde
C
restwaarde
D
waardevermindering

Slide 35 - Quiz

Wat zijn externe effecten?
A
Gevolgen van de producten van goederen
B
Gevolgen voor het milieu door het produceren van producten
C
Gevolgen voor het milieu door productie van producten maar geen gevolg voor de prijs van dit product
D
Geen van de alle goed

Slide 36 - Quiz

Wat is een bedrijfskolom?
A
Alle bedrijven die hetzelfde maken bij elkaar
B
Alle bedrijven die betrokken zijn bij de productie van een product
C
Alle bewerkingen die een product ondergaat
D
Alle winkels die een bepaald product verkopen

Slide 37 - Quiz

Verzonken kosten zijn:
A
als je je investering gedag moet zeggen omdat het geen succes is
B
als je je investeringen dubbel terugkrijg, nice

Slide 38 - Quiz

Bereken maximaal totale winst:
Prijs van product is 25 euro
Variabele kosten per stuk 18 euro en TCK = 70.000. Productiecapaciteit 12.500 stuks
A
TW = 15.000 euro
B
TW = 312.500 euro
C
TW = 295.000 euro
D
TW = 17.500 euro

Slide 39 - Quiz