H4 par. 4.2 De industriële samenleving

Memo havo 2
H4 Tijd van burgers en stoommachines
De industriële revolutie
par. 4.2 De industriële samenleving
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Memo havo 2
H4 Tijd van burgers en stoommachines
De industriële revolutie
par. 4.2 De industriële samenleving

Slide 1 - Diapositive



De industriële revolutie
1750-1850




Een belangrijk keerpunt in de wereldgeschiedenis.

Slide 2 - Diapositive

van kleinschalige handmatige productie...
... naar grootschalige machinale productie

Slide 3 - Diapositive

Van koets naar....
stoomtrein

Slide 4 - Diapositive

Zeilschip werd -->
stoomschip

Slide 5 - Diapositive

Liverpool omstreeks 1900

Slide 6 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen hoe de werk- en leefomstandigheden van de arbeiders waren.
  • Je kunt hoe kapitalisme de samenleving veranderde.
  • Je kunt uitleggen wat een klassenmaatschappij is en hoe die verschilde van een standensamenleving.
  • Je kunt de drie sociale groepen van de industriële samenleving in de 19e eeuw beschrijven.
  • Je kunt enkele belangrijke uitvindingen noemen die in de 19e eeuw werden gedaan (anders dan de vier uitvindingen uit 4.1).
  • Je kent de begrippen en jaartallen van deze paragraaf.

Slide 7 - Diapositive

Werk in de eerste fabrieken
19e eeuw honderdduizenden mensen trokken naar industriegebieden.
Slechte werk- en leefomstandigheden.

Bij huisnijverheid konden mensen zelf werktempowerk bepalen, maar in fabrieken bepalen de baas en de machines het tempo.

Fabrieksbazen wilden zoveel mogelijk winst maken (lange werkdagen en lage lonen).
 

Slide 8 - Diapositive

Werk in de eerste fabrieken
Werkomstandigheden:
  • Lage lonen. Eentonig en ongeschoold werk. Vrouwen en kinderen werkten ook (nog minder loon)
  • Lange werkdagen (alleen zondag vrij)
  • Smerige lucht en oorverdovend lawaai.
  • Gevaarlijk en ongezond werk.  Vrijwel geen veiligheidsmaatregelen.
  • Een zieke arbeider verdiende niets.
  • Protesteren of demonstreren had weinig zin. Je werd ontslagen.

Slide 9 - Diapositive

Wonen bij de fabriek
Eerste industriegebieden ontstonden in Noordwest-Engeland.
Eerste fabrieken werden gebouwd naast snelstromende rivieren, bij havens en dichtbij steenkool- en ijzerertsvelden.

Urbanisatie = Het in korte tijd ontstaan van grote steden, ten koste van het platteland. Ook verstedelijking genoemd.
Fabrieksarbeiders woonden in arbeiderswijken dichtbij de fabrieken.



Slide 10 - Diapositive

Voorbeeld: blok van 40 huizen had 6 toiletten. Één toilet voor 60 personen.

Slide 11 - Diapositive

1750

Slide 12 - Diapositive

Wonen bij de fabriek
Leefomstandigheden:
  • Luchtvervuiling dichtbij fabrieken.
  • Kleine huizen van slechte kwaliteit.
  • Smerige straten, geen riolering, geen schoon drinkwater en slechte hygiëne.
  • Cholera en andere besmettelijke ziekten
  • Door het zware werk, het slechte eten
      en de ongezonde woonomstandigheden   
      werden arbeiders niet oud. 
  • Hoge sterfte onder baby's en peuters.
  • Kinderen gingen niet naar school

Slide 13 - Diapositive

De klassenmaatschappij
Economische verandering rond 1800:
  • Vóór 1800 (vroegmoderne tijd) was handelskapitalisme belangrijk: ondernemers maakten winst door te handelen.
  • Na opkomst fabrieken: ondernemers maakten winst door goederen te maken.
Kapitalisme: Economisch systeem waarin ondernemers vooral winst maken met de productie van goederen, waarbij ze zo min mogelijk worden gehinderd door wetten en regels.

Slide 14 - Diapositive

De klassenmaatschappij
Door de industrialisatie veranderde de samenleving van een standensamenleving in een klassenmaatschappij.
Niet afkomst was belangrijk, maar werk, inkomen en bezit. 


Slide 15 - Diapositive

De klassenmaatschappij
Drie sociale klassen:
  • Ondernemersklasse: gegoede burgerij of rijke burgers. 
  - Hadden kapitaal (fabrieken, geld, machines) 
  - Woonden in ruime huizen in buitenwijken met schone straten, parken en goede scholen.
  • Middenklasse (geschoold werk)
  - Geschoold kantoorpersoneel, winkeliers en schoolmeesters. Beter leven dan arbeiders.
  • Arbeidersklasse (grootste groep)
  -  Geen eigen bezit (land, huis of bedrijf).

Slide 16 - Diapositive

Nieuwe uitvindingen
Door industrialisatie veranderde de samenleving 
razendsnel en werden er veel nieuwe uitvindingen gedaan.
  • Verbrandingsmotor (diesel en benzine) verving later de 
stoommachine leidde tot uitvinding van de auto.
  • Nieuwe manieren om staal te maken. Staal is sterker dan ijzer.
  • Verlichting werd verbeterd door gaslamp en later elektrische verlichting.
  • Elektriciteit voor huishoudelijke apparaten, gas voor verwarming. 
  • Communicatie: telegraaf en later de telefoon.
  • Medisch: hygiëne, inenting tegen ziektes en verdoven van mensen tijdens operaties.
  • Scheikundigen vonden kunstmest uit.
Uitvindingen leidden tot vooruitgangsdenken: de wereld werd steeds beter en aangenamer.

Slide 17 - Diapositive

Wat hoort niet bij de werkomstandigheden van arbeiders?
A
Lage lonen
B
Lange werkdagen
C
Smerige straten, geen riolering, en geen schoon drinkwater
D
Protesteren of demonstreren had weinig zin. Je werd ontslagen.

Slide 18 - Quiz

Wat hoort niet bij de leefstandigheden van arbeiders?
A
Arbeiders werden niet oud.
B
Besmettelijke ziekten door slechte hygiëne.
C
Luchtvervuiling doordat de huizen bij de fabrieken stonden.
D
Werk in de fabriek was gevaarlijk en ongezond.

Slide 19 - Quiz

Wat hoort bij het kapitalisme van de 19e eeuw?
1) Geen belastingen voor ondernemers
2) Geen minimumloon
3) Winst investeren in veiligheidsmaatregelen
4) Verbod op kinderarbeid
A
1 en 2
B
1 en 3
C
2 en 3
D
3 en 4

Slide 20 - Quiz

Uit welke groepen bestond de industriële samenleving?
A
Gegoede burgerij, boeren, arbeiders
B
Gegoede burgerij, middenklasse, arbeiders
C
Gegoede burgerij, middenklasse, slaven
D
Middenklasse, boeren, slaven

Slide 21 - Quiz

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen hoe de werk- en leefomstandigheden van de arbeiders waren.
  • Je kunt hoe kapitalisme de samenleving veranderde.
  • Je kunt uitleggen wat een klassenmaatschappij is en hoe die verschilde van een standensamenleving.
  • Je kunt de drie sociale groepen van de industriële samenleving in de 19e eeuw beschrijven.
  • Je kunt enkele belangrijke uitvindingen noemen die in de 19e eeuw werden gedaan (anders dan de vier uitvindingen uit 4.1).
  • Je kent de begrippen en jaartallen van deze paragraaf.

Slide 22 - Diapositive


  • antibiotica
  • auto
  • batterij
  • elektriciteit
  • fabrieken
  • levensverwachting ouder dan 35 jaar
  • machines


  • niet op een boerderij wonen
  • niet je eigen voedsel verbouwen
  • toilet
  • telefoon
  • verbod op kinderarbeid
  • vrouwenrechten
  • weekend/ vrije tijd
Wat hebben we aan de industriële revolutie te danken?

Slide 23 - Diapositive

De Industriële Revolutie
- Welke uitvindingen zorgde er voor dat in een korte tijd de hele samenleving veranderde? 




Links: Spinning jenny



Rechts: stoommachine

Slide 24 - Diapositive

Stoommachine 
Stoommachine van James Watt
Begin van de industriële revolutie.

Slide 25 - Diapositive

James Watt verbeterde de stoommachine
Goedkoper en eenvoudiger!

Slide 26 - Diapositive

nieuwe energiebronnen
De stoommachine: 1780
apparaat dat aangedreven
wordt door hete damp van
kokend water.

Slide 27 - Diapositive

Communicatie
  • Trein vervangt postkoets

  • Brief wordt (soms) vervangen door telegrafie...

  • ... en telefoon vervangt telegrafie

  • De snelheid van het leven neemt toe

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Nieuwe uitvindingen
Er worden in de 19e eeuw veel nieuwe dingen uitgevonden.
Die nieuwe uitvindingen zijn vaak heel duur.
Daarom kunnen alleen rijke mensen ze kopen.

Alexander Bell vindt in 1876 de telefoon uit. 
Je kunt daarmee via een draad praten met iemand die ver weg is. 
In 1879 vindt Edison de gloeilamp uit.
Die geeft meer licht dan een kaars of olielamp.
Je hebt er wel elektriciteit voor nodig.
Dat is heel duur. 
In 1877 bedankt Edison de fonograaf. 
Je kunt met een fonograaf muziek afspelen.
In 1888 wordt de muziek op een plaat gezet.
Die kun je afspelen op een grammofoon. 

Slide 30 - Diapositive

De opdracht Kies één van de uitvindingen uit de periode van de Industriële revolutie

Slide 31 - Diapositive

Maak een poster
gebruik afbeeldingen en tekst om je verhaal te ondersteunen
Beantwoord de vragen:
1.Wanneer werd deze uitvinding gedaan?
2.Wie heeft de uitvinding gedaan?
3.Wat is het?
4.Hoe werkte het?
5.Waarom werd deze uitvinding gedaan? 
6.Loste deze uitvinding een probleem op?
7. Hoe kwam de uitvinding tot stand hoe werd de ontdekking gedaan en werd de uitvinding ook verbeterd na verloop van tijd en hoe werd hij dan verbeterd?
8.Waar werd het uitgevonden en waarom werd het juist daar uitgevonden? 
9.Wat veranderde er in het leven van mensen door deze uitvinding? Laat dit ook met afbeeldingen zien
10.Bracht deze uitvinding een verbetering in het leven van mensen ? Zo ja wat was deze verbetering ? of bracht het juist geen verbetering in het leven van mensen?
11. Bracht deze uitvinding een grote verandering? Een Revolutie ?

Slide 32 - Diapositive

Aan de slag
Wat? Zie whiteboard.
Hoe? Alleen 
Hulp? Bij je buurman/buurvrouw. Kom je er samen niet uit? Dan bij je docent. 
Tijd? Tot het einde van de les. 
Klaar? Leer begrippen en jaartallen. Vraag docent. 

Slide 33 - Diapositive