H3 herhaling 1kg

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 1

H3 herhaling 1kg

Proefwerk bestaat uit:

lezen

woorden

grammatica

spelling

lezen

alinea

kernzinnen 

hoofd- en bijzaken

tegenstellingen

opsommingen

Emoji zijn symbolen die emoties of plaatjes weergeven. Je kunt er sneller informatie mee overbrengen dan met tekst. Er verschijnen regelmatig nieuwe emoji. Zo kun je tegenwoordig mango’s, lama’s en skateboards versturen.

Wat is de kernzin?

1. Emoji zijn symbolen die emoties of plaatjes weergeven.
2. Je kunt er sneller informatie mee overbrengen dan met tekst.
3. Er verschijnen regelmatig nieuwe emoji.
4. Zo kun je tegenwoordig mango’s, lama’s en skateboards versturen.

Een hoofdzaak is de belangrijkste informatie over het onderwerp van de tekst.

1. Waar
2. Niet waar

Ik kom op tijd, maar Pietje komt te laat.
Welk tekstverband heeft deze zin?

1. Een opsomming
2. Een tegenstelling
3. Een conclusie
4. Een voorspelling

Ik moet voor Duits en Engels leren. Daarnaast moet ik ook nog voor nask leren. Wat is het signaalwoord?

1. Moet
2. leren
3. Daarnaast
4. Ik

Woorden

woordenlijst

tegenstellingen

Wat is het tegenovergestelde van nauw?

1. kort
2. smal
3. lang
4. breed

Wat betekent extreem?

1. totaal niet
2. iets extra's
3. heel erg
4. een traptrede

Wat betekent zodra?

1. wanneer
2. zo gauw als
3. vervolgens
4. kortom

grammatica 

werkwoordelijk gezegde

onderwerp

lijdend voorwerp

persoonsvorm  

Ik heb je nog zo gewaarschuwd!
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. ik heb
2. gewaarschuwd
3. heb
4. heb gewaarschuwd

Ik zou je graag op het festival tegen willen komen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. zou komen
2. zou willen komen
3. zou tegen willen komen
4. zou tegen komen

Welke vraag moet ik stellen om het lijdend voorwerp te vinden?

1. wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
2. wie/wat + persoonsvorm
3. Wat + onderwerp
4. Wie/wat + persoonsvorm + onderwerp

Ik zag jou in de stad!
Wat is het lijdend voorwerp?

1. Ik
2. zag
3. jou
4. Er is geen lijdend voorwerp

Ik ben naar het park gelopen.
Wat is het lijdend voorwerp?

1. ik
2. ben
3. naar het park
4. er is geen lijdend voorwerp

De klerenkast heb ik heel erg goed opgeruimd!
Wat is het onderwerp?

1. De klerenkast
2. heb
3. ik
4. heel erg goed opgeruimd

spelling

werkwoorden verleden tijd

meervoud zelfstandige naamwoorden

dictee

Het (gebeuren)... zo plotseling!
Schrijf het ww in de verleden tijd.

1. gebeurt
2. gebeuren
3. gebeurde
4. gebeurden

Gisteren (regenen) het zo hard!
Schrijf het ww in de verleden tijd

1. regent
2. regende
3. regenden
4. regenen

Rita en Rien (komen) te laat op school.
Schrijf het ww in de verleden tijd

1. kwamen
2. komte
3. kom
4. kwam

Bij welke werkwoorden zet ik in de verleden tijd -te of -de achter de stam?

1. sterke werkwoorden
2. zwakke werkwoorden

Wat is het meervoud van cowboy?

1. cowboy's
2. cowboyen
3. cowboys
4. cowboyz

Wat is het meervoud van glas?

1. glassen
2. glasen
3. glazen
4. glaasje

Wat is het meervoud van ski?

1. skis
2. skies
3. skiz
4. ski's