Thema 2 BS3 en BS4

1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 3

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Menstruatiecyclus: menstruatie -> ovulatie -> menstruatie

Slide 7 - Diapositive

Cyclus in dagen
Een cyclus duurt ongeveer 28 dagen..
Menstruatie dus ook om de 28 dagen

Gebeurtenissen tijdens menstruatiecyclus:
1. menstruatie
2. eicel rijpt
3. baarmoederslijmvlies groeit
4. eisprong


Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

Zaadcel vs Eicel
Zaadcellen kunnen ongeveer 
3 dagen in leven blijven.
Voor bevruchting moet er in de eileider ook een eicel aanwezig zijn. 
Een eicel blijft na de ovulatie ongeveer 12 tot 24 uur in leven.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Innesteling
Als het klompje cellen aangekomen is in de baarmoeder vindt de innesteling plaats. 
Het klompje cellen nestelt zich (zet zich vast) in het baarmoederslijmvlies.

De vrouw is dan zwanger.





Slide 12 - Diapositive

In het baarmoederslijmvlies zitten holten gevuld met bloed van de moeder. Hieruit kan het Embryo zuurstof en voedingsstoffen opnemen. 

Terwijl het embryo groeit ontstaat er een placenta (moederkoek) uit het weefsel van de moeder en het Embryo
Placenta

Slide 13 - Diapositive

Placenta en navelstreng
Het bloed van de moeder en het bloed van 
het embryo stromen vlak langs elkaar, 
maar komen nooit met elkaar in aanraking.
Stoffen kunnen worden uitgewisseld. 
  • Zuurstof en voedingsstofen van moeder 
      naar het embryo
  • Afvalstoffen en CO2 van het embryo naar 
      de moeder

Slide 14 - Diapositive

De navelstreng
De placenta is via de navelstreng verbonden met het embryo 

Navelstrengader : Hierin stroomt bloed van de placenta
naar het embryo. Rijk aan zuurstof en voedingsstoffen

Navelstrengslagaders : Hierin stroomt bloed van het
embryo naar de placenta. Rijk aan afvalstoffen en 
koolstofdioxide (CO2)



De stofwisseling vindt plaats in de placenta.

Slide 15 - Diapositive

Embryo en foetus

Slide 16 - Diapositive

Tweelingen
Twee-eiige tweeling: Ontstaan uit 2 bevruchte eicellen. Er ontstaan 2 klompjes cellen die beide innestelen.

Eeneiige tweeling: Ontstaat uit 
1 bevruchte eicel. Tijdens de eerste 
delingen raken de cellen los van elkaar. 
Er ontstaan dan 2 losse klompjes cellen. 
Beide klompjes nestelen zich in.

Slide 17 - Diapositive

vragen
VRAGEN? 

Slide 18 - Diapositive

Bij geslachtsgemeenschap komen de zaadcellen eerst in de _______ en gaan via de __________ naar de eileiders. In een _________ kan een eicel worden bevrucht door een ___________ . Bij bevruchting ____________ de kern van een zaadcel met de _______________ van een _________ . Er ontstaat dan een _____________ eicel. Als de eicel niet wordt bevrucht, gaat hij binnen een dag dood.
 
.
eicel
Vagina
Baarmoeder
eileider
Zaadcel
Versmelt
Kern
Bevruchte

Slide 19 - Question de remorquage

afvalstoffen
foetus
navelstreng
placenta
voedingstoffen
zuurstof

Slide 20 - Question de remorquage

SLEEP DE BESCHRIJVINGEN NAAR HET JUISTE BEGRIP
Placenta
Vruchtwater
Baarmoeder-
slijmvlies
Navelstreng
Bevat bloed van het moeder en bloed van het embryo
Beschermt het embryo tegen o.a. schokken en uitdroging
Hierdoor stroomt alleen bloed van het embryo (niet van de moeder)
Dit zorgt in de eerste weken van de zwangerschap voor zuurstof en voedingsstoffen

Slide 21 - Question de remorquage

Welke (slag)ader vervoert wat in de navelstreng?

1
2
A gaat richting placenta
B is richting embryo/foetus
zuurstof
voedingsstoffen
afvalstoffen

Slide 22 - Question de remorquage

Zijn er vragen?
Zijn er vragen?

Slide 23 - Diapositive

Welk geslachtskenmerk is een primair geslachtskenmerk?
A
Baardgroei
B
Baarmoeder
C
Lagere stem
D
Borsten

Slide 24 - Quiz

Primaire geslachtskenmerken ontstaan
A
Voor de geboorte
B
In de puberteit
C
Tussen de geboorte en de puberteit in
D
Na de puberteit

Slide 25 - Quiz

Welk orgaan maakt testosteron?
A
eierstok
B
hypofyse
C
teelbal
D
zaadblaasje

Slide 26 - Quiz

Welk orgaan maakt oestrogenen?
A
eierstok
B
hypofyse
C
teelbal
D
baarmoeder

Slide 27 - Quiz

9 verbindt de baarmoeder met de buitenkant van het lichaam
8 vangt de vrijgekomen eicel op
7 transport van de eicel naar de baarmoeder
6 slijmvliesplooi aan het begin van de vagina
5 maken vocht aan waardoor de toegang tot de vagina gladder wordt
4 liggen om de binnenste schaamlippen heen
3 hierin ontwikkelen de eicellen zich
2 hierin kan een bevruchte eicel zich ontwikkelen tot een embryo
1 gevoelig voor aanraking
vagina
trechter
maagdenvlies
eileiders
eierstokken
clitoriseikel
buitenste schaamlippen
binnenste schaamlippen
baarmoeder

Slide 28 - Question de remorquage

In de afbeelding zie je de rijping en verdere ontwikkeling van een follikel in fasen weergegeven. Hoe heten de fasen?
Fase 1 =
Fase 2 =
Fase 3 =
Gele lichaam
ovulatie
rijping follikel

Slide 29 - Question de remorquage

Zelf aan de slag

Maken:
Bs 3:  3 ,5 , 7, 8
Bs 4: 1, 3,6,7,8
timer
5:00

Slide 30 - Diapositive