Klas 3 - §4.5 - Energie en reactiesnelheid - LHE

H4 - tot nu toe
  • §4.1 Verbranding
  • §4.2 Ontleding

    (§3.3 Massaverhoudingen)
  • §4.4 Overmaat en ondermaat

  • §4.5 Energie en reactiesnelheid
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

H4 - tot nu toe
  • §4.1 Verbranding
  • §4.2 Ontleding

    (§3.3 Massaverhoudingen)
  • §4.4 Overmaat en ondermaat

  • §4.5 Energie en reactiesnelheid

Slide 1 - Diapositive

§4.5: Energie en reactiesnelheid

Slide 2 - Diapositive

Vraag
Hieronder staan drie chemische reacties. Welke reactie verloopt het snelste, welke het langzaamste?

Slide 3 - Diapositive

Maar waarom?
snelste
langzaamste

Slide 4 - Diapositive

Leerdoelen 4.5 Energie en reactiesnelheid
  • Je kunt een definitie geven van de volgende begrippen: chemische energie, activeringsenergie, geactiveerde toestand, reactie-energie.

  • Je kunt het energie-effect en het effect van een katalysator aangeven in een energiediagram.


  • Je kunt het botsende deeltjesmodel gebruiken om een verschil in reactiesnelheid te verklaren.



Slide 5 - Diapositive

Chemische energie
Exotherm en endotherm (§3.1).... bij een exotherme reactie komt er energie vrij. Waar komt deze energie vandaan?


Slide 6 - Diapositive

Chemische energie
Exotherm en endotherm (§3.1) bij een exotherme reactie komt er energie vrij. Waar komt deze energie vandaan?

chemische energie: de energie die
aanwezig is binnenin stoffen, 
in de bindingen tussen de atomen.

Slide 7 - Diapositive

Chemische energie
Bij de reactie van de verbranding van waterstof (exotherm!) worden bindingen verbroken en weer gevormd. 

Welke stoffen bevatten meer energie? De beginstoffen (H2 en O2) of het product? (H2O)

De beginstoffen

Slide 8 - Diapositive

Botsende deeltjesmodel

Waarom gebeuren chemische reacties? Dit kun je verklaren met het botsende deeltjesmodel. 

  • Moleculen bewegen constant
  • Om te kunnen reageren, moeten moleculen botsen met elkaar
  • De botsing moet hard genoeg zijn voor een chemische reactie.
  • Een botsing die hard genoeg is, noem je een effectieve botsing.

Slide 9 - Diapositive

Botsende deeltjesmodel - verdelingsgraad
verdelingsgraad: de verdelingsgraad verhoogt het contactoppervlak tussen de moleculen. Zo kunnen er meer botsingen optreden, en wordt de reactiesnelheid hoger.

Slide 10 - Diapositive

Botsende deeltjesmodel - concentratie
concentratie: concentratieverhoging zorgt ervoor dat er, in hetzelfde volume, meer deeltjes zitten. Hierdoor botsen de deeltjes vaker op elkaar, en wordt de reactiesnelheid hoger. 

Slide 11 - Diapositive

Botsende deeltjesmodel - temperatuur
temperatuur: temperatuurverhoging zorgt ervoor dat de deeltjes sneller gaan bewegen. Hierdoor botsen de deeltjes vaker en harder op elkaar. Zo kunnen er meer (effectieve) botsingen optreden 

Slide 12 - Diapositive

Even aan de slag
timer
14:00

Slide 13 - Diapositive

Activeringsenergie
Een botsing moet dus hard genoeg zijn. Oftewel; een reactie vindt niet altijd plaats wanneer twee stoffen elkaar tegenkomen. 

activeringsenergie: Minimale hoeveelheid energie die nodig is om een reactie te laten verlopen. Zowel
endotherme als exotherme reacties
hebben een activeringsenergie.


Slide 14 - Diapositive

Energiediagram
  • beginstoffen en producten
  • activeringsenergie
  • geactiveerde toestand
  • reactie-energie 

Slide 15 - Diapositive

Energiediagram
In een energiediagram geef je de verandering in chemische energie aan tijdens een chemische reactie

reactie-energie: Het verschil in energie tussen de beginstoffen
en producten
geactiveerde toestand: Het hoogste niveau in het energiediagram


Slide 16 - Diapositive

Katalysator
Invloed van katalysator: een katalysator verlaagt de activeringsenergie voor de reactie. het energieniveau van beginstoffen of producten verandert niet

Slide 17 - Diapositive

Huiswerkopgaven 4.5
3V:
48 t/m 54

Slide 18 - Diapositive

Oefenopgave staalwol

Bij het practicum steekt een leerling een bosje staalwol in de brand. Dit staalwol bestaat uit ijzer (Fe). Er wordt ijzeroxide gevormd: Fe2O3

4 Fe + 3 O2 --> 2 Fe2O3
De massaverhouding waarin ijzer en zuurstof reageren is 223 : 96.
a. Bereken hoeveel ijzeroxide gevormd wordt wanneer je 2,0 g staalwol aansteekt en er een overmaat zuurstof is.
b. Bereken hoeveel ijzeroxide gevormd wordt wanneer je 2,5 g staalwol aansteekt en er 1,0 g zuurstof aanwezig is.

Slide 19 - Diapositive

Oefenopgave staalwol

Bij het practicum steekt een leerling een bosje staalwol in de brand. Dit staalwol bestaat uit ijzer (Fe). Er wordt ijzeroxide gevormd: Fe2O3

4 Fe + 3 O2 --> 2 Fe2O3
De massaverhouding waarin ijzer en zuurstof reageren is 223 : 96.
a. Bereken hoeveel ijzeroxide gevormd wordt wanneer je 2,0 g staalwol aansteekt en er een overmaat zuurstof is.
b. Bereken hoeveel ijzeroxide gevormd wordt wanneer je 2,5 g staalwol aansteekt en er 1,0 g zuurstof aanwezig is.

Slide 20 - Diapositive

Oefenopgave staalwol
4 Fe + 3 O2 --> 2 Fe2O3
De massaverhouding waarin ijzer en zuurstof reageren is 223 : 96.
a. Bereken hoeveel ijzeroxide gevormd wordt wanneer je 2,0 g staalwol aansteekt en er een overmaat zuurstof is.
2,0 g x 319 / 223 = 2,86 g ijzeroxide
b. Bereken hoeveel ijzeroxide gevormd wordt wanneer je 2,5 g staalwol aansteekt en er 1,0 g zuurstof aanwezig is.
2,5 g x 96 / 223 = 1,08 g zuurstof. Er ís 1,0 g, dus zuurstof is in ondermaat.
1,0 g x 319 / 96 = 3,32 g ijzeroxide.

Slide 21 - Diapositive