Woordenschat - Voor- en achtervoegsels do 25 mei 1e lesuur 2B

Voorvoegsels en achtervoegsels
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Voorvoegsels en achtervoegsels

Slide 1 - Diapositive

Deze les
10 minuten lezen
herhaling voor- en achtervoegsels (toetsstof periode 4)
Aan de slag

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
Je leert de betekenis van veel voorkomende voor- en achtervoegsels.

Je leert de betekenis van woorden vinden met behulp van voor- en achtervoegsels.

Slide 3 - Diapositive

Voorvoegsel

Er zijn woorden met een stukje ervóór, 
dat is een voorvoegsel.

Dus:
onaardig betekent niet aardig
Bijvoorbeeld: het stukje on- betekent niet.

Slide 4 - Diapositive

Voorbeelden 
blijheid
duidelijk
afdeling
aardig
aansteker
eigenaar
aaibaar
fantastisch

Slide 5 - Diapositive

korte herhaling
voor- en achtervoegsels
log in 

Slide 6 - Diapositive

Wat is de betekenis van het voorvoegsel ex-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
slecht

Slide 7 - Quiz

Wat is de betekenis van het voorvoegsel mis-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
verkeerd

Slide 8 - Quiz

Wat is de betekenis van het voorvoegsel wan-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
slecht

Slide 9 - Quiz

Wat betekent
non-actief
A
weer actief
B
niet actief

Slide 10 - Quiz

Wat betekent
herkauwers
A
een dier dat zijn eten opnieuw kauwt
B
een dier dat zijn eten meteen goed kauwt

Slide 11 - Quiz


een trein die tussen twee steden rijdt
A
intercity
B
stoptrein
C
sneltrein
D
locomotief

Slide 12 - Quiz


kleine reep
A
ex-reep
B
antireep
C
minireep
D
herreep

Slide 13 - Quiz

Wat is de betekenis van het voorvoegsel anti-?

A
zonder
B
opnieuw
C
tegen
D
verkeerd

Slide 14 - Quiz

Wat is de betekenis van het voorvoegsel her-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
niet

Slide 15 - Quiz

Wat betekent
interregionaal
A
in de regio's
B
tussen regio's

Slide 16 - Quiz

Wat betekent
ex-voorzitter
A
iemand die vroeger voorzitter was
B
verkeerde voorzitter

Slide 17 - Quiz


opnieuw verdelen
A
interverdelen
B
herverdelen
C
weerverdelen
D
wanverdelen

Slide 18 - Quiz


een aankoop waarover de achteraf niet tevreden was
A
miskoop
B
wankoop
C
herkoop
D
interkoop

Slide 19 - Quiz

Wat wist je al?

Slide 20 - Question ouverte

Is er iets wat je nog niet zo goed snapt?
Zo ja, schrijf dit op.

Slide 21 - Question ouverte

Aan de slag
werkblad 

Slide 22 - Diapositive