Tijd in de zin en persoonsvorm

Grammatica tegenwoordige tijd en verleden tijd
Persoonsvorm 
Klas 1A
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Grammatica tegenwoordige tijd en verleden tijd
Persoonsvorm 
Klas 1A

Slide 1 - Diapositive

Doelen
Aan het einde van de les:
  • Kan je aangeven of een zin in de tegenwoordige tijd of de verleden tijd staat.
  • Kan je de persoonsvorm vinden in de zin.

Slide 2 - Diapositive

Wat is het werkwoord?

De leerlingen zitten in de les.
A
leerlingen
B
zitten
C
in de
D
les

Slide 3 - Quiz

Wat is het werkwoord?

Je moet elke dag huiswerk maken.
A
moet
B
maken
C
moet maken
D
huiswerk

Slide 4 - Quiz

Theorie
Een zin staat in de tegenwoordige tijd of de verleden tijd.
  • Als de zin in de tegenwoordige tijd staat, gebeurt het nu.
  • Als de zin in de verleden tijd staat, is het al gebeurd.

Slide 5 - Diapositive

Maak een zin in
de tegenwoordige tijd

Slide 6 - Carte mentale

Maak een zin in
de verleden tijd.

Slide 7 - Carte mentale

In welke tijd staat deze zin?

Ik loop naar school
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 8 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?

Ik liep naar school.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 9 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?

Elke dag maken wij ons huiswerk.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 10 - Quiz

Persoonsvorm
In iedere zin staat een persoonsvorm. De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
Je vindt hem op de volgende manier:
1. Zet de zin in de andere tijd. -  Het woord dat verandert is de persoonsvorm.
of
2. Maak van de zin een vraagzin. - Dan staat de persoonsvorm vooraan.

Slide 11 - Diapositive

Zet de zin in de andere tijd.
Ik loop naar school.

Slide 12 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm?
Ik loop naar school.
A
Ik
B
loop
C
naar
D
school

Slide 13 - Quiz

Zet de zin in de andere tijd.
Jij bent helemaal vies geworden!

Slide 14 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm?

Jij bent helemaal vies geworden.
A
Jij
B
bent
C
helemaal vies
D
geworden

Slide 15 - Quiz

Zelfstandig werken
  • Kijk op itslearning welke opdrachten je moet maken.
  • Je mag op geluidsniveau 1 overleggen met je buurman/buurvrouw.
  • Kijk je opdrachten ook na.
  • Heb je iets af? Laat het aftekenen.

Slide 16 - Diapositive