H2 Naamwoordelijke gezegde

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 2-4

Na deze les

1. Heb je nagedacht over het nut van grammaticaonderwijs.
2. Ken je de stappen van het naamwoordelijk gezegde.
3. Kun je het naamwoordelijke gezegde aanwijzen in een zin.
4. Kun je van een naamwoordelijk gezegde het

         naamwoordelijk en een werkwoordelijk deel aanwijzen.

Waarom grammatica?

Waarom grammatica?

1. Het helpt je bij formuleren van zinnen.

Waarom grammatica

1. Het helpt je bij formuleren van zinnen.
2. De kennis die je bij Nederlands leert over grammatica, kan  

         je helpen bij het leren van een andere taal.

Naamwoordelijk gezegde

Een zin heeft een naamwoordelijk gezegde als er een koppelww in voor komt.

De koppelwerkwoorden zijn:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, voorkomen & dunken

Naamwoordelijk gezegde

Let op:
Bij schijnen is er alleen een naamwoordelijk gezegde als het "lijken" betekent en niet als het "licht geven" betekent.

1. Er schijnen onvoldoendes te zijn gehaald voor de toets.
2. Het licht schijnt op zijn gezicht.

Naamwoordelijk gezegde

- Een naamwoordelijk gezegde zegt iets over een onderwerp.

- Het nwg wordt door het koppelwerkwoord aan het onderwerp 

   gekoppeld.

Dus:
Mijn vader is 50 jaar
Wat is mijn vader?

50 jaar

Naamwoordelijk gezegde

Bestaat uit 2 delen:
1. Werkwoordelijk deel: alle werkwoorden
2. Naamwoordelijk deel: alle andere woorden

Naamwoordelijk gezegde

Bestaat uit 2 delen:
1. Werkwoordelijk deel: alle werkwoorden
2. Naamwoordelijk deel: alle andere woorden

Bijvoorbeeld:
De wedstrijd werd een mislukking

Naamwoordelijk gezegde

Bijvoorbeeld:
De wedstrijd werd een mislukking

Werd een mislukking = naamwoordelijk gezegde
werd = ww-deel
een mislukking = naamwoordelijk deel

Naamwoordelijk gezegde

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Benoem de delen.

De docent is ziek.

Naamwoordelijk gezegde

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Benoem de delen.

De docent is ziek

is ziek= naamwoordelijk gezegde
is = werkwoordelijk deel
ziek = naamwoordelijk deel

Naamwoordelijk gezegde

Mijn vader is op zijn studeerkamer
Wie of wat is mijn vader = ??????

Deze zin heeft dus geen naamwoordelijk gezegde. Een naamwoordelijk gezegde neemt een toestand of eigenschap van het onderwerp aan.

Vragen?

Oefenen

Ontleed de volgende zinnen. Benoem bij het naamwoordelijk gezegde ook de delen.

1. In de opruiming waren die t-shirts spotgoedkoop.
2. Mevrouw de Vries wil graag conrector worden.
3. Carina werd misselijk.
4.  Dat wordt gedonder!
5. Rachids vader is buschauffeur geweest.

Antwoorden

1. In de opruiming waren die t-shirts spotgoedkoop.
2. Mevrouw de Vries wil graag conrector worden.
3. Carina werd misselijk.
4.  Dat wordt gedonder!
5. Rachids vader is buschauffeur geweest.

In een naamwoordelijk gezegde is het belangrijkste werkwoord altijd een koppelwerkwoord.

1. juist
2. onjuist

Een werkwoordelijk gezegde bestaat altijd uit meer werkwoorden.

1. juist
2. onjuist

'zijn, worden, blijven, blijken, schijnen, heten, dunken en vóórkomen' noemen we

1. werkwoorden
2. zelfstandig werkwoorden
3. hulpwerkwoorden
4. koppelwerkwoorden

Alle werkwoorden in de zin noem je samen:

1. het onderwerp
2. het naamwoordelijk gezegde
3. het werkwoordelijk gezegde
4. het werkend voorwerp

Er volgt nu een quiz.

Hebben de volgende zinnen een werkwoordelijk gezegde (wwg) of een naamwoordelijk gezegde (nwg)?

Jij wordt later heel beroemd

1. wwg
2. nwg

De boswachter heeft een bijzondere vogel gehoord.

1. wwg
2. nwg

Volgende week wordt carnaval gevierd.

1. wwg
2. nwg

Hun zoon heeft op de toneelschool gezeten.

1. wwg
2. nwg

Hij is een wereldberoemd acteur geworden.

1. wwg
2. nwg

Wat is het wwg of het nwg in de volgende zinnen?

Volgende week vlieg ik met vrienden naar Mallorca

1. wwg = vlieg
2. nwg = vlieg
3. nwg = vlieg naar Mallorca
4. nwg = vlieg met vrienden

Op scholen worden verschillende lessen gegeven.

1. nwg = worden gegeven
2. nwg= worden verschillende lessen gegeven
3. wwg = gegeven
4. wwg = worden gegeven

Die vrouw links op de foto is mijn buurvrouw

1. wwg = is
2. nwg = is
3. nwg = is mijn buurvrouw
4. nwg = die vrouw links op de foto is

Patricia is gelukkig met haar nieuwe vriend.

1. wwg = is
2. nwg = is gelukkig met haar nieuwe vriend
3. nwg = Patricia is gelukkig
4. wwg = is gelukkig

Bij de bank wordt een overvaller in de kraag gegrepen.

1. wwg = wordt
2. nwg = wordt
3. wwg = wordt gegrepen
4. nwg = wordt gegrepen

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

1. Een koppelwerkwoord en eventuele andere werkwoorden
2. Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en een zelfstandig naamwoord
3. Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en een zinsdeel dat iets zegt over het onderwerp
4. Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en het onderwerp

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin:
De afwas blijft vervelend.

1. Blijft
2. afwas blijft
3. afwas blijft vervelend
4. Blijft vervelend

Wat is het naamwoordelijk gezegde van de volgende zin: Piet blijft de jongste in het gezin.

1. blijft
2. Piet blijft
3. blijft de jongste in het gezin
4. blijft altijd

Welk van de onderstaande woorden is geen koppelwerkwoord.

1. zijn
2. blijken
3. kijken
4. schijnen

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. Alle werkwoorden in een zin met uitzondering van de persoonsvorm
2. De persoonsvorm en alle zelfstandig naamwoorden in een zin
3. Alle werkwoorden in een zin inclusief de persoonsvorm
4. Het werkwoordelijk gezegde is een andere naam voor de persoonsvorm

Wat is het naamwoordelijk gezegde van de volgende zin: De lieve jongen blijft altijd heel aardig.

1. de lieve jongen blijft
2. blijft
3. blijft heel aardig
4. blijft altijd heel aardig

Huiswerk

Kies een boek uit voor de derde fictieopdracht.

De opdracht volgt nog.

Laat uiterlijk maandag 6-4 weten welk boek je kiest via de chat in teams!