Leesvaardigheidstraining - Lesson 4

1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Today
  • You will learn how to deal with ABCD questions generally
  • Your learn about words that make answers wrong!

Slide 2 - Diapositive

Welke van deze signaalwoorden geeft een VOORBEELD aan.
A
Nevertheless
B
Besides
C
All in all
D
For instance

Slide 3 - Quiz

What is a peanut butter answer? Answer in English

Slide 4 - Question ouverte

ABCD questions (step by step)
1. Look at the title, picture and check what the general idea (grote lijn) is
2. Read the question and underline which paragraph you have to read. Check if the question has useful information (like information that CITO gives you or an indication which part of the text you have to read/look at). 
3. Read the text. Underline linking words. 
4. Remove the peanut butter answers!
5. Tips to get the correct answer: 
-how often is an answer mentioned (correct answers are often mentioned more than once)
-does the answer fit the general idea? (past 't in de grote lijn)? 

Slide 5 - Diapositive

Words that make answers wrong
Groep 1: no room for nuance
Dit gaat om woorden in de antwoorden die geen 'nuance' toelaten. De betekenis van 'nuance' is subtiel onderscheid. 
Denk aan woorden als: 
NL: altijd, alleen, het meest
EN: always, only, solely, most
SP: solamente, más, etc. 

Slide 6 - Diapositive

Groep 2: stijgende/dalende lijn
Alle woorden die stijgend/dalend betekenen. 
NL: steeds meer
EN: more (and more), increasing, etc.

Slide 7 - Diapositive

Groep 3: verkeerde uitleg door CITO

Er zijn twee dingen, tekst zegt x EN y, antwoord zegt x MEER DAN y
Bijvoorbeeld: text says: havo students are as cool as vwo students. Answer says: havo students are cooler than vwo students. 
NL: vooral
EN: more X than Y, to prefer

Slide 8 - Diapositive

Speciaal geval: WAAROM in antwoord
Heel vaak als er 'explain why' in een antwoord staat, is dat antwoord fout. 
Hier een voorbeeld: 

Slide 9 - Diapositive

Speciaal geval: WAAROM in antwoord
De reden waarom wordt niet genoemd, dus het verkeerde signaalwoord. Dat geldt vaak voor 'explain why'. 
Dat is natuurlijk niet altijd het geval, maar bij twijfel: ga voor de statistiek. 

Slide 10 - Diapositive

First look at the question and the answer. Do you see any words that make the answer(s) wrong? 
Does that mean there are peanut butter answers? 

Slide 11 - Diapositive

Denk aan datgene wat een antwoord fout kan maken.

Slide 12 - Diapositive

Correct answers
A
A, A
B
B, B
C
C, C
D
D, D

Slide 13 - Quiz

De 5 Gulden Regels om te slagen
Gij zult niet de illusie koesteren het examen feilloos te maken, noch zult gij zich hierover bezwaard voelen.
Gij zult met gepaste vlijt uw aantekeningen bestuderen en deze in de praktijk brengen.
Gij zult leren.
Gij zult niet in paniek raken als er in uw examen een onbekende, nieuwe vraagsoort staat. Gij zult die vraagsoort simpelweg als een grote lijnvraag behandelen.
Gij zult leip gaan op signaalwoorden.

Slide 14 - Diapositive