VWO 1 h. 9.1 grammatica les 3 meewerkend voorwerp

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

h.9.1 Taalverzorging
Grammatica 


het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling

Slide 2 - Diapositive

leerdoelen


  • je kunt het lijdend voorwerp in de zin vinden.
  • je kunt het meewerkend voorwerp in de zin vinden.
  • je kunt bijwoordelijke bepaling(en) in de zin vinden.


Slide 3 - Diapositive

Wat doen we deze les?


  • We herhalen kort de het lijdend voorwerp;

  • We bespreken het meewerkend voorwerp;

  • We bespreken de bijwoordelijke bepaling(en);

  • Jullie gaan aan de slag met de opdrachten in paragraaf 9.1

Slide 4 - Diapositive


Je vindt het lijdend voorwerp door het antwoord op de volgende vraag te vinden.

Wie/Wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
A
ja
B
nee

Slide 5 - Quiz


In elke zin staat een lijdend voorwerp. Klopt dat? 
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quiz


Soms begint een lijdend voorwerp met een voorzetsel. Klopt dat? 
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quiz

Lijdend voorwerp (lv)



Om snel het lijdend voorwerp te kunnen vinden, stel je de vraag:

Wie of wat+ gezegde+ onderwerp?

Let op: niet in elke zin staat een lv

Let op: een lv mag nooit met een  voorzetsel beginnen.

Slide 8 - Diapositive

Stappenplan voor het vinden en benoemen van zinsdelen:






   

1. Zoek de pv en verdeel de zin in zinsdelen.
2. Zoek het onderwerp van de zin. Zoek het antwoord op de vraag:
    Wie/Wat +werkwoordelijk gezegde?
3. Zoek het werkwoordelijk gezegde (let op gescheiden werkwoorden
   en 'te' voor het hele werkwoord in de zin).
4. Zoek het lijdend voorwerp in de zin. Zoek het antwoord op de vraag:
    Wie/Wat +werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
5. Zoek het meewerkend voorwerp in de zin.

Slide 9 - Diapositive


De winkelier stond voor zijn toonbank een gesprek te voeren.

Wat is het werkwoordelijk gezegde van deze zin?
A
De winkelier
B
voeren
C
stond voeren
D
stond te voeren

Slide 10 - Quiz


De vermoeide winkelier stond voor zijn toonbank een lastig gesprek te voeren.
Wat is het lijdend voorwerp van deze zin?
A
De winkelier
B
De vermoeide winkelier
C
een gesprek
D
een lastig gesprek

Slide 11 - Quiz


Vlak voor sluitingstijd verkocht de juwelier nog een duur sieraad.

Wat is het lijdend voorwerp?

A
Vlak voor sluitingstijd.
B
de juwelier
C
nog een duur sieraad
D
een duur sieraad

Slide 12 - Quiz


Na het optreden troostte de onderwijzeres het huilende jochie.

Wat is het lijdend voorwerp?

A
Na het optreden
B
De onderwijzeres
C
het huilende jochie
D
geen lijdend voorwerp

Slide 13 - Quiz


Kraanvogels en kieviten trekken in het voorjaar naar hun broedgebieden.

Wat is het lijdend voorwerp?

A
Kraanvogels en kieviten
B
in het voorjaar
C
naar hun broedgebieden
D
geen lijdend voorwerp

Slide 14 - Quiz

Het meewerkend voorwerp

   

  • In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp (mv) staan.

  • Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is.

  • Het komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met ‘vertellen’ (meedelen, uitleggen, zeggen) of 
     met ‘geven’ (overhandigen, lenen, toesturen)


Slide 15 - Diapositive

1. De aanvoerder gaf zijn medespelers de gewonnen kampioensbeker.
2. Ashanti leent haar nieuwe fiets aan niemand uit. 

Slide 16 - Diapositive



1. Zoek het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en het lijdend
    voorwerp.

 2. Stel de vraag: 
    Aan/Voor wie + wwg + ow + lv? 
    Het antwoord (als er een antwoord is) is het meewerkend voorwerp.

3. Controleer ten slotte of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen

Snel het meewerkend voorwerp vinden

Slide 17 - Diapositive


Pieter vertelde een spannend nieuwtje aan zijn vrienden.

Wat is het meewerkend voorwerp?

A
een nieuwtje
B
een spannend nieuwtje
C
aan zijn vrienden
D
zijn vrienden

Slide 18 - Quiz


Op het feestje schonk ik voor alle kinderen frisdrank in. 

Wat is het meewerkend voorwerp?

A
Op het feestje
B
alle kinderen
C
voor alle kinderen
D
frisdrank

Slide 19 - Quiz

Bijwoordelijke bepaling


  • Zinsdelen als met zijn mobiele telefoon, aan de bomen, eindelijk zijn zinsdelen die iets over de handeling of de toestand in de zin vertellen. 

  • Ze geven bijvoorbeeld aan waar, wanneer en/of waarom iets gebeurt. Je noemt zo’n zinsdeel een bijwoordelijke bepaling (bwb).

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

  • Om snel de bijwoordelijke bepaling te vinden, stel je vragen als: 
     waar, wanneer, waardoor, waarmee, waarnaar,  hoe, hoeveel?

  • Een bijwoordelijke bepaling begint vaak met een voorzetsel.

  • Als de vraagwoorden waar, wanneer, waardoor, waarmee, enzovoort aparte zinsdelen zijn, zijn dat ook bijwoordelijke bepalingen.

  • Zinsdelen die je gemakkelijk kunt weglaten als ook, wel, niet en toch zijn ook bijwoordelijke bepalingen.

  •  Alle zinsdelen die overblijven na het zoeken van het ow-wwg-lv-mv zijn bijwoordelijke
     bepalingen (bwb).




Slide 22 - Diapositive

Stappenplan voor het vinden en benoemen van zinsdelen:






   

1. Zoek de pv en verdeel de zin in zinsdelen.
2. Zoek het onderwerp van de zin. Zoek het antwoord op de vraag:
    Wie/Wat +werkwoordelijk gezegde?
3. Zoek het werkwoordelijk gezegde (let op gescheiden werkwoorden
   en 'te' voor het hele werkwoord in de zin).
4. Zoek het lijdend voorwerp in de zin. Zoek het antwoord op de vraag:
    Wie/Wat +werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
5. Zoek het meewerkend voorwerp in de zin.
    Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
6. Alle zinsdelen die overblijven na het zoeken van het ow-wwg-lv-mv zijn bijwoordelijke
   bepalingen (bwb).
   Let op: er kan geen bwb in de zin staan, er kunnen er één of meer bwb's in de zin staan.

Slide 23 - Diapositive


Gisteren plaatste de klusjesman de lampjes aan het plafond.

Wat zijn de bijwoordelijke bepalingen?

A
gisteren de klusjesman
B
de lampjes aan het plafond
C
gisteren aan het plafond
D
geen bijwoordelijke bepaling(en)

Slide 24 - Quiz

Zelf aan de slag
  • maak van h.9.1 (blz. 77 en verder) opdracht  8 t/m 10
  • + werkblad van het meewerkend voorwerp;
  • (als je klaar bent begin aan het werkblad van de bijwoordelijke bepaling) (boek/of online).


Slide 25 - Diapositive