Vul de juiste verwijswoorden in.
1. De auto ... wij altijd op vakantie gaan, is eigenlijk te klein.
2. Mijn ouders willen een nieuwe auto ... groter is.
3. Mijn zusje en ik hebben ... gevraagd welke auto ... willen kopen.
4. Het allerlekkerste ... ik ooit heb gegeten, is spaghetti bolognese in Florence.
5. Tom heeft het meisje ... ... hij verliefd is, een kleine cadeautje gegeven.