Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
Test jezelf
1 / 43
suivant
Slide 1:
Diapositive
Nederlands
Middelbare school
vmbo
Leerjaar 1
Cette leçon contient
43 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
La durée de la leçon est:
45 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Maak de test
timer
15:00
Slide 3 - Diapositive
Woordenschat
Slide 4 - Diapositive
Wat betekent het woord in hoofdletters?
De jongen ving een snoeihard geslagen bal in een REFLEX
A
behoorlijk kalm
B
ongevoelig
C
spontane reactie
D
erg zachtjes
Slide 5 - Quiz
Wat betekent het woord in hoofdletters?
In de MEDIATHEEK kun je allerlei informatie vinden.
A
nieuwsbericht
B
documentatiecentrum
C
videotheek
D
krant
Slide 6 - Quiz
Wat betekent het woord:
cliënt
A
matroos
B
type
C
klant
D
knaap
Slide 7 - Quiz
Wat betekent het woord:
cliënt
A
matroos
B
type
C
klant
D
knaap
Slide 8 - Quiz
Wat betekent het woord:
BURCHT
A
sterke stad
B
werkplaats voor gorilla's
C
versterkt kasteel
D
sterke leider
Slide 9 - Quiz
Ontleden
Slide 10 - Diapositive
Wat is de persoonsvorm (pv) in de zin:
Zij gaven het oude paard aan Dirk
A
Zij
B
gaven
C
oude
D
Dirk
Slide 11 - Quiz
Wat is de onderwerp (ow) in de zin:
Zij gaven het oude paard aan Dirk
A
Zij
B
gaven
C
oude
D
Dirk
Slide 12 - Quiz
Wat is het gezegde (gez) in de zin:
Zij gaven het oude paard aan Dirk
A
Zij
B
gaven
C
oude
D
het oude paard
Slide 13 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp (lv) in de zin:
Zij gaven het oude paard aan Dirk
A
Zij
B
gaven
C
oude
D
het oude paard
Slide 14 - Quiz
Wat is de persoonsvorm (pv) in de zin:
De trainer kiest voor de aanbieding om in
het buitenland een club te gaan trainen.
A
de trainer
B
een club
C
kiest
D
gaan trainen
Slide 15 - Quiz
Wat is het onderwerp (ow) in de zin:
De trainer kiest voor de aanbieding om in
het buitenland een club te gaan trainen.
A
de trainer
B
een club
C
kiest
D
gaan trainen
Slide 16 - Quiz
Wat is het gezegde (gez) in de zin:
De trainer kiest voor de aanbieding om in
het buitenland een club te gaan trainen.
A
kiest
B
kiest trainen
C
gaan trainen
D
kiest gaan trainen
Slide 17 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp (lv) in de zin:
De trainer kiest voor de aanbieding om in
het buitenland een club te gaan trainen.
A
de trainer
B
een club
C
kiest
D
gaan trainen
Slide 18 - Quiz
Woordsoorten
Slide 19 - Diapositive
Hoe heet het woord in hoofdletters?
In HET keukenkastje hebben beschimmelde sinaasappels gelegen.
A
lidwoord (lw)
B
bijvoeglijk naamwoord (bn)
C
zelfstandig naamwoord (zn)
D
werkwoord (ww)
Slide 20 - Quiz
Hoe heet het woord in hoofdletters?
In het keukenkastje hebben BESCHIMMELDE sinaasappels gelegen.
A
lidwoord (lw)
B
bijvoeglijk naamwoord (bn)
C
zelfstandig naamwoord (zn)
D
werkwoord (ww)
Slide 21 - Quiz
Hoe heet het woord in hoofdletters?
In het keukenkastje HEBBEN beschimmelde sinaasappels gelegen.
A
voorzetsel (vz)
B
bijvoeglijk naamwoord (bn)
C
zelfstandig naamwoord (zn)
D
werkwoord (ww)
Slide 22 - Quiz
Hoe heet het woord in hoofdletters?
In het KEUKENKASTJE hebben beschimmelde sinaasappels gelegen.
A
lidwoord (lw)
B
bijvoeglijk naamwoord (bn)
C
zelfstandig naamwoord (zn)
D
werkwoord (ww)
Slide 23 - Quiz
Hoe heet het woord in hoofdletters?
IN het keukenkastje hebben beschimmelde sinaasappels gelegen.
A
voorzetsel (vz)
B
bijvoeglijk naamwoord (bn)
C
zelfstandig naamwoord (zn)
D
werkwoord (ww)
Slide 24 - Quiz
Hoe heet het woord in hoofdletters?
In het keukenkastje hebben beschimmelde sinaasappels GELEGEN.
A
lidwoord (lw)
B
bijvoeglijk naamwoord (bn)
C
zelfstandig naamwoord (zn)
D
werkwoord (ww)
Slide 25 - Quiz
Hoe heet het woord in hoofdletters?
In het keukenkastje hebben beschimmelde SINAASAPPELS gelegen.
A
voorzetsel (vz)
B
bijvoeglijk naamwoord (bn)
C
zelfstandig naamwoord (zn)
D
werkwoord (ww)
Slide 26 - Quiz
Werkwoordspelling
Slide 27 - Diapositive
Welke zin staat in de verleden tijd (VT)?
A
De slager heet zijn nieuwe klanten welkom.
B
Dat stel ik zeer op prijs.
C
We moesten gisteren een half uur wachten op de bus.
D
De spin heeft de vlieg doodgemaakt.
Slide 28 - Quiz
Welke zin staat in de tegenwoordige tijd (TT)?
A
Het hing af van de zwakste schakel.
B
Zijn moeder schoof het afgebakken brood in de bak.
C
Jan betaalt de boodschappen met een pasje.
D
Dit was niet op tijd gesignaleerd door de opdrachtgever.
Slide 29 - Quiz
Welke zin staat in de voltooide tijd (voltooid deelwoord = VD)?
A
De vrachtwagen verspert al urenlang de snelweg.
B
De tuinder plantte een nieuwe rij appelbomen aan.
C
Piet heeft het slechte nieuws verzwegen.
D
Alle kinderen verbleven, tussen de middag, op school.
Slide 30 - Quiz
Vul de tegenwoordige tijd (tt) van het werkwoord in:
Cheyenne en Yolanthe ... (flirten, tt) met de jongens van de botsauto's.
Slide 31 - Question ouverte
Vul de tegenwoordige tijd (tt) van het werkwoord in:
De docent ... (vinden, tt) dat we dit jaar echt een hele gezellige klas hebben.
Slide 32 - Question ouverte
Vul de tegenwoordige tijd (tt) van het werkwoord in:
Wanneer je er niet aan krabt, ... (verdwijnen, tt) dat puistje vanzelf.
Slide 33 - Question ouverte
Vul de verleden tijd (vt) van het werkwoord in:
Jolijn ... (werken, vt) gisteren hard aan haar spreekbeurt over koala's.
Slide 34 - Question ouverte
Vul de verleden tijd (vt) van het werkwoord in:
De mannen braken de kasten open, gooiden het servies kapot en ... (slopen, vt) de koelkast.
Slide 35 - Question ouverte
Vul de verleden tijd (vt) van het werkwoord in:
Stella ... (overdrijven, vt) wel vaker.
Slide 36 - Question ouverte
Vul de verleden tijd (vt) van het werkwoord in:
Ik ben mijn moeder dankbaar voor de vele avonturen die we
... (beleven, vt) .
Slide 37 - Question ouverte
Vul de verleden tijd (vt) van het werkwoord in:
Als de klokken ... (luiden, vt), moesten wij naar binnen.
Slide 38 - Question ouverte
Vul de verleden tijd (vt) van het werkwoord in:
Moeder ... (strijken, vt) het overhemd van vader mooi glad.
Slide 39 - Question ouverte
Vul het voltooid deelwoord (vd) van het werkwoord in:
Mijn vader heeft altijd heel hard ... (werken, vd).
Slide 40 - Question ouverte
Vul het voltooid deelwoord (vd) van het werkwoord in:
Op de bruiloft van mijn oom heb ik ook nog een woordje
... (spreken, vd).
Slide 41 - Question ouverte
Vul het voltooid deelwoord (vd) van het werkwoord in:
Na die tegenslag heeft mijn hoop op een goede afloop wel even ... (wankelen, vd).
Slide 42 - Question ouverte
Slide 43 - Diapositive
Plus de leçons comme celle-ci
groep 7 werkwoordcito oefenen
Mars 2023
- Leçon avec
35 diapositives
nederlands
Primary Education
groep 8 werkwoord spelling cito
Octobre 2024
- Leçon avec
44 diapositives
nederlands
Primary Education
Spelling tegenwoordige tijd en verleden tijd - basisregels en stappen
Octobre 2023
- Leçon avec
42 diapositives
Nederlands
Primary Education
Age 7
Werkwoordspelling
Septembre 2022
- Leçon avec
21 diapositives
Spelling
Basisschool
Groep 8
Voltooid deelwoord week 2
Novembre 2023
- Leçon avec
30 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 3
Zaterdag 9 maart 2024 VO2 - Engelse werkwoorden + spreekwoorden/uitdrukkingen/gezegden
Mars 2024
- Leçon avec
40 diapositives
Nederlands
Secondary Education
1HV Spelling Werkwoorden vt en vd
Février 2022
- Leçon avec
10 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Werkwoordspelling
Septembre 2023
- Leçon avec
24 diapositives
Nederlands
Secundair onderwijs