Taal, blok 4, les 15

Taal, blok 4, les 15
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Taal, blok 4, les 15

Slide 1 - Diapositive

gez.
Alle werkwoorden in de zin
Gezegde

Slide 2 - Question de remorquage

mv
ow
pv
lv
Maak de zin vragend
Aan/ Voor wie/ wat + pv + ow + lv?
Wie/Wat + pv + ow ?
Wie/Wat + pv ?
Persoonsvorm
Onderwerp
Lijdernd voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 3 - Question de remorquage

Ik kan zinsdelen benoemen.
  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • Gezegde
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp

Slide 4 - Diapositive

Stappen
1
PV
Maak de zin vragend of zet in een andere tijd
2
GEZ.
Alle werkwoorden in de zin
3
OW
Wie/ Wat + gez.?
4
LV
Wie/ Wat + pv + ow?
5
MV
Aan/ Voor wie/ wat + pv + ow + lv?

Slide 5 - Diapositive

We hebben de ouders bij het optreden een leuke verrassing gegeven. 
1
PV
Maak de zin vragend of zet in een andere tijd
2
GEZ.
Alle werkwoorden in de zin
3
OW
Wie/ Wat + gez.?
4
LV
Wie/ Wat + pv + ow?
5
MV
Aan/ Voor wie/ wat + pv + ow + lv?

Slide 6 - Diapositive



Stap 1: PV
Maak de zin vragend of zet het in een andere tijd.
Peter heeft een optreden gegeven.

Slide 7 - Question ouverte



Stap 2: GEZ.
Alle werkwoorden in de zin
Peter heeft een optreden gegeven.

Slide 8 - Question ouverte



Stap 3: OW
Wie/Wat + gez.?
Peter heeft een optreden gegeven.

Slide 9 - Question ouverte



Stap 4: LV
Wie/ Wat + pv + ow?
Peter heeft een optreden gegeven.

Slide 10 - Question ouverte



Stap 5: MV
Aan/ Voor wie/ wat + pv + ow + lv?
Peter heeft een optreden gegeven.

Slide 11 - Question ouverte



Wat is het gezegde in deze zin?
Waarom hebben zij dat aan hem verteld?
A
Alle werkwoorden in de zin
B
hebben
C
verteld
D
zij

Slide 12 - Quiz



Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Waarom hebben zij dat aan hem verteld?
A
aan
B
hebben
C
verteld
D
zij

Slide 13 - Quiz



Wat is het onderwerp in deze zin?
Waarom hebben zij dat aan hem verteld?
A
hem
B
hebben
C
hebben
D
zij

Slide 14 - Quiz



Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Waarom hebben zij dat aan hem verteld?
A
dat
B
hem
C
zij
D
aan

Slide 15 - Quiz



Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Waarom hebben zij dat aan hem verteld?
A
verteld
B
zij dat
C
aan hem
D
hem

Slide 16 - Quiz