Klas 2- Un 5, Les 1

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Bienvenidos

Hoy es jueves

El programa 

• 5 min    - Empieza de la clase 


• 5 min    - Objetivos de unidad 5


• 10 min   - Intro + fiëstas + días + meses
• 20 min   - Ir de compras



• 20 min   - Repetimos los verbos + ser, estar



















• Los deberes/ evaluación

Leerdoelen van dit hoofdstuk :

- je leert praten, luisteren, lezen en schrijven over winkelen, kleding, mode, cadeaus, verjaardagen

- je leert vertellen/vragen wanneer iets is, voor wie iets is en waar iets is

- je leert het verschil in gebruik van 'hay', 'ser' en 'estar' 

- je leert de getallen t/m een miljoen

- je leert de aanwijzend voornaamwoorden

- je leert de dagen, maanden en jaren

- je leert/ herhaalt de vraagwoorden

- je leert/ herhaalt de uitspraak van de v, j, g

- je herhaalt de regelmatige ww en de onregelmatige ww

- je herhaalt de kleuren en andere bijvoeglijk naamwoorden 

10 min - Intro + fiëstas + días + meses

TB p.66-67 

Klaar? Maak WB p.57 ejercicio 9

20 min - Ir de compras

1. schrijf zoveel mogelijk woorden en zinnen op die je nodig hebt als je gaat shoppen (in het Nederlands)
   
2. pak een andere kleur pen/potlood en vertaal de woorden die je al weet.
3.  -> Bewaren voor het einde van dit hoofdstuk. Tegen die tijd kun je het verder vertalen...

20 min - Repetimos los verbos 

servir (i)—opdienen             Nosotros ......... verduras.
pedir (i)—vragen om           Vosotros ............ monedas al rico.
repetir (i)-- herhalen            Tú ............ la palabra.
atender (ie) bijwonen:         Ellos ............... las quejas del padre
calentar (ie) opwarmen:     Emilio ............... la comida
defender (ie) verdedigen:  Vosotros .............. su posición

10 min - ser, estar (+ verbuga)

Maak: voc p. 10, 11 (oef 12,13c, 14) 

Klaar? Oefen op verbuga.eu 

kies bij ww: tener, pedir, empezar, hacer, salir, ir, acostarse, levantarse, poder, dormir, lavarse.

tijd: presente

Los deberes

Leren: voca 5.1 + 5.2 + ser, estar

Evt. afmaken: 

voc p. 10, 11 (oef 12,13c, 14) 

WB p.57 ejercicio 9

¿Qué has aprendido? (Wat heb je geleerd?)
¿Cómo has trabajado? (Hoe heb je gewerkt?