EVE Klas 2 Taalverzorging: Woordbenoemen oefenles

oefenles woordbenoemen
spieken mag, maar de opdrachten hebben alle een tijdslimiet...
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

oefenles woordbenoemen
spieken mag, maar de opdrachten hebben alle een tijdslimiet...

Slide 1 - Diapositive

Welk woord in deze zin is een werkwoord?
Youssef schiet een propje in het gat in de achterband van de auto.
timer
0:20
A
propje
B
achterband
C
schiet
D
Youssef

Slide 2 - Quiz

Hoeveel werkwoorden staan er in de zin?
Karel gaat zaterdag meedoen aan een hardloopwedstrijd voor het goede doel.
timer
0:20
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 3 - Quiz

Hoeveel werkwoorden staan er in de zin?
Van die stukken staal en aluminium zou je een enorm en overweldigend kunstwerk kunnen maken.
timer
0:20
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 4 - Quiz

Welke werkwoorden staan in deze zin?
Clide zou best wel een keer naar een autorace willen.

timer
1:00

Slide 5 - Question ouverte

Wat is de benaming van dit woord?
Kunnen jullie alle woorden benoemen?
timer
1:00

Slide 6 - Question ouverte

Welk woord van deze zin is geen werkwoord?
Het tikken van de klok begon Maarten tijdens het examen op zijn zenuwen te werken.
timer
0:20
A
tikken
B
begon
C
werken

Slide 7 - Quiz

Welke vorm heeft het onderstreepte werkwoord?
Walther heeft bij zijn blauwe auto een bijpassende stuurhoes gekocht.
timer
0:20
A
persoonsvorm
B
infinitief
C
voltooid deelwoord

Slide 8 - Quiz

Welke vorm heeft het onderstreepte werkwoord?
Wie wil die ontzettend beschadigde auto naar de recycling brengen ?
timer
0:20
A
persoonsvorm
B
infinitief
C
voltooid deelwoord

Slide 9 - Quiz

Welke vorm heeft het onderstreepte werkwoord?
Wie wil die ontzettend beschadigde auto naar de recycling brengen ?
timer
0:20
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord

Slide 10 - Quiz

Welke vorm heeft het onderstreepte werkwoord?
In 1862 heeft de Belg Etienne Lenoir de eerste auto met verbrandingsmotor gebouwd.
timer
0:20
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord

Slide 11 - Quiz

Welke vorm heeft het onderstreepte werkwoord?
In 1862 heeft de Belg Etienne Lenoir de eerste auto met verbrandingsmotor gebouwd.
timer
0:20
A
persoonsvorm
B
infinitief
C
voltooid deelwoord

Slide 12 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.
De koning en de koningin eten ook spruitjes.
timer
0:20
A
zelfstandig werkwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijwoord

Slide 13 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.
De koning en de koningin eten ook spruitjes.
timer
0:20
A
zelfstandig werkwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijwoord

Slide 14 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.
De koning en de koningin eten ook spruitjes.
timer
0:20
A
infinitief
B
voltooid deelwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 15 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.
In plaats van een echte diplomauitreiking kreeg Brian zijn diploma via de post toegestuurd.
timer
0:20
A
persoonsvorm
B
persoonlijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 16 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.
In plaats van een echte diplomauitreiking kreeg Brian zijn diploma via de post toegestuurd.
timer
0:20
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 17 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.
In plaats van een echte diplomauitreiking kreeg Brian zijn diploma via de post toegestuurd.
timer
0:20
A
infinitief
B
voltooid deelwoord
C
zelfstandig werkwoord
D
persoonsvorm

Slide 18 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.
Onze vakantie naar Toscane gaat dit jaar niet door.
timer
0:20
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 19 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.
Onze vakantie naar Toscane gaat dit jaar niet door.
timer
0:20
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 20 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.
Onze vakantie naar Toscane gaat dit jaar niet door.
timer
0:20
A
voorzetsel
B
bijwoord
C
bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.
Onze vakantie naar Toscane gaat dit jaar niet door.
timer
0:20
A
zelfstandig naamwoord
B
infinitief
C
persoonlijk voornaamwoord

Slide 22 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.
Twee studenten hebben een vreselijk mooie stage gekregen bij Ferrari in Italië.
timer
0:20
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
infinitief

Slide 23 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.
Twee studenten hebben een vreselijk mooie stage gekregen bij Ferrari in Italië.
timer
0:20
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord

Slide 24 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.
Twee studenten hebben een vreselijk mooie stage gekregen bij Ferrari in Italië.
timer
0:20
A
persoonsvorm
B
persoonlijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 25 - Quiz

Hoeveel aanwijzend voornaamwoorden staan er in de zin?
Diegene stak zijn mening niet onder stoelen of banken tijdens de jaarvergadering.

timer
0:20
A
1
B
2
C
3
D
geen

Slide 26 - Quiz

Hoeveel aanwijzende voornaamwoorden staan er in de zin?
Ik wist niet dat die auto zo hard kon.
timer
0:20
A
1
B
2
C
3
D
geen

Slide 27 - Quiz

Hoeveel aanwijzend voornaamwoorden staan er in deze zin?
Voor je zo'n grote auto aanschaft, mag je eerst wel eens die oude, gammele brommer verkopen.
timer
0:20
A
1
B
2
C
3
D
geen

Slide 28 - Quiz

Staat er een voegwoord in de zin, zo ja, welke?
Wie in aanmerking wil komen voor een plek in het leerwerklokaal, moet wel voldoen aan de zogenaamde gezondheidseisen.
timer
0:20
A
wie
B
voor
C
wel
D
geen voegwoord

Slide 29 - Quiz

Staat er een voegwoord in deze zin, zo ja, welke?
Doordat het de hele week flink gevroren had, konden we zelf op het kanaal schaatsen.
timer
0:20
A
doordat
B
flink
C
zelfs
D
geen voegwoord

Slide 30 - Quiz

Staat er een voegwoord in de zin, zo ja, welke?
Met zijn zelfverdiende geld kan hij op vakantie gaan naar Italië of kan hij een nieuwe fiets kopen
timer
0:20
A
met
B
of
C
op
D
nieuwe

Slide 31 - Quiz

Hoeveel voorzetsels staan er in de zin?
Hij belt zijn moeder op terwijl hij op zijn computer naar een speelfilm kijkt.
timer
0:20
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 32 - Quiz

Hoeveel voorzetsel staan er in de zin?
Paulo liep in de garage van hot naar her om de juiste steeksleutel te vinden.
timer
0:20
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 33 - Quiz

Hoeveel voorzetsels staan er in de zin?
De monteur keek uit het raam van de werkplaats in de hoop motivatie te vinden voor de lastige reparatie.
timer
0:20
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 34 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.
Vanwege het grote verjaardagfeest van hun grootouders hadden Yoachim en John een dag vrij.
timer
0:20
A
lidwoord
B
voegwoord
C
voorzetsel
D
bijwoord

Slide 35 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.
Vanwege het grote verjaardagfeest van hun grootouders hadden Yoachim en John een dag vrij.
timer
0:20
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 36 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.
Vanwege het grote verjaardagfeest van hun grootouders hadden Yoachim en John een dag vrij.
timer
0:20
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 37 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.
Vanwege het grote verjaardagfeest van hun grootouders hadden Yoachim en John een dag vrij.
timer
0:20
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 38 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.
Vanwege het grote verjaardagfeest van hun grootouders hadden Yoachim en John een dag vrij.
timer
0:20
A
voorzetsel
B
voegwoord
C
lidwoord

Slide 39 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.
Dit is de laatste oefening.
timer
0:20
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 40 - Quiz