3VWO - H4 - Grammatica/Formuleren - Congruentie en inversie

(in)congruentie en (onjuiste) inversie
3VWO - Hoofdstuk 4
Grammatica / Formuleren
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

(in)congruentie en (onjuiste) inversie
3VWO - Hoofdstuk 4
Grammatica / Formuleren

Slide 1 - Diapositive

Bekijk de volgende zinnen:

1. Zie je die mannen met die zonnebrillen op?
Die mannen zijn geheime agenten.

onderwerp =
naamwoordelijk gezegde =

Slide 2 - Diapositive

Bekijk de volgende zinnen:

1. Zie je die mannen met die zonnebrillen op?
Die mannen zijn geheime agenten.

onderwerp = die mannen
naamwoordelijk gezegde = zijn [geheime agenten]

Slide 3 - Diapositive



2. Zie je die mannen met die zonnebrillen op?
Dat zijn geheime agenten.

onderwerp =
naamwoordelijk gezegde =

Slide 4 - Diapositive



2. Zie je die mannen met die zonnebrillen op?
Dat zijn geheime agenten.

onderwerp = Dat
naamwoordelijk gezegde = zijn [geheime agenten]

Slide 5 - Diapositive



3. Zijn die mannen doortrapt en sluw?
Ja, doortrapt en sluw zijn geheime agenten nu eenmaal.

onderwerp =
naamwoordelijk gezegde =

Slide 6 - Diapositive



3. Zijn die mannen doortrapt en sluw?
Ja, doortrapt en sluw zijn geheime agenten nu eenmaal.

onderwerp = geheime agenten
naamwoordelijk gezegde = zijn [doortrapt en sluw]

Slide 7 - Diapositive



4. Zijn die mannen doortrapt en sluw?
Ja, dát zijn geheime agenten nu eenmaal.

onderwerp =
naamwoordelijk gezegde =

Slide 8 - Diapositive



4. Zijn die mannen doortrapt en sluw?
Ja, dát zijn geheime agenten nu eenmaal.

onderwerp = geheime agenten
naamwoordelijk gezegde = zijn [dát]

Slide 9 - Diapositive

In zinnen komt de persoonsvorm in persoon en getal overeen met het onderwerp. Dat heet congruentie.

Je zegt bijvoorbeeld:
ik ben, jij bent, hij is, wij/jullie/zij zijn.

Slide 10 - Diapositive

Bij een enkelvoudig onderwerp hoort een enkelvoudige persoonsvorm en bij een meervoudig onderwerp een meervoudige.

Meestal is dat niet moeilijk, maar er zijn een paar lastige gevallen:
...want ja, het blijft Nederlands....

Slide 11 - Diapositive

  • Bij woordgroepen met een enkelvoudige kern en een meervoudige nabepaling richt de persoonsvorm zich naar de kern:

    – De groep (kern: enkelvoud) betogers (meervoud) wandelde van het Malieveld naar het Binnenhof.

Slide 12 - Diapositive

  • Als het onderwerp een verzamelnaam is die uit meerdere personen bestaat, is de persoonsvorm enkelvoudig:

    De jeugd is momenteel een interessante doelgroep voor adverteerders.

Slide 13 - Diapositive

  • In de constructie een van de + meervoudig woord + die volgt in de bijvoeglijke bijzin een meervoudige persoonsvorm:

    – Een van de Groningers die naar Australië emigreerden, was mijn vader.

Slide 14 - Diapositive

  • Bij meervoudige titels van boeken, films enzovoort volgt een enkelvoudige persoonsvorm:

    De Hongerspelen’ is een bijzonder meeslepende jeugdroman.

Slide 15 - Diapositive

  • Na een rekeneenheid, zoals meter, liter, dozijn, procent, kilo, euro volgt een enkelvoudige persoonsvorm:

    Twee kilo kaas kost tegenwoordig meer dan tien euro.

Slide 16 - Diapositive

In veel zinnen staat het onderwerp op de eerste plaats in de zin, vóór de persoonsvorm:

– Alle Maastrichtenaren (ow) / gaan (pv) / met carnaval / verkleed / de straat op.

Slide 17 - Diapositive

Als in een zin het onderwerp achter de persoonsvorm staat, heet dat inversie. Op de eerste plaats van de zin staat dan de persoonsvorm of een ander zinsdeel:

– Met carnaval / gaan (pv) / alle Maastrichtenaren (ow) / verkleed / de straat op.

Slide 18 - Diapositive

Soms kun je niet zien of er sprake is van inversie, doordat je niet kunt vaststellen wat het onderwerp van de zin is. De zin heeft dan twee betekenissen:

– Je beste vriend mag (pv) je zo nu en dan toch wel op een foutje wijzen.

Deze zin heeft twee betekenissen, want Je beste vriend kan het onderwerp zijn en je (= jou) het lijdend voorwerp, maar ook je (= jij) kan het onderwerp zijn.

Slide 19 - Diapositive

Deze antibiotica .... niet bij mensen die al vaker een kuur kregen.
A
werkt
B
werken

Slide 20 - Quiz

Op de heuvel .... een kudde bruine schapen rustig te grazen.
A
loopt
B
lopen

Slide 21 - Quiz

.... de politie te weinig personeel om kleine inbraken op te lossen?
A
Heeft
B
Hebben

Slide 22 - Quiz

Gisteren .... een klas brugklassers de oude molen bij Windesheim.
A
bezocht
B
bezochten

Slide 23 - Quiz

De media .... de partijvoorzitter van fraude met verkiezingsgeld.
A
beschuldigt
B
beschuldigen

Slide 24 - Quiz

.... in die grote plastic flessen met blauwe dop echt twee liter melk?
A
Zit
B
Zitten

Slide 25 - Quiz

Een van de wielrenners die
ten val .... , .... zijn sleutelbeen.
A
kwam, brak
B
kwamen, brak
C
kwam, braken
D
kwamen, braken

Slide 26 - Quiz

..... Gooische vrouwen eerst als film of eerst als tv-serie uitgekomen?
A
Is
B
Zijn

Slide 27 - Quiz

Bekijk de volgende zinnen. Wat is er fout aan de formulering van zin 1 en 2 en wat aan zin 3 en 4?

  1. 77 procent van de Nederlanders vinden dat ons land vluchtelingen moet opvangen, als die vanwege oorlog hun land zijn ontvlucht.

  2. Antibiotica is geschikt voor bacteriële infecties, maar helpt niet tegen virussen.

  3. Op de fiets ben ik naar school een halfuur onderweg, maar ben ik op de scooter maar tien minuten kwijt.

  4. Eerst maakt Mary haar huiswerk en gaat ze daarna met Lisa naar de stad.

Slide 28 - Diapositive

Bekijk de volgende zinnen. Wat is er fout aan de formulering van zin 1 en 2 en wat aan zin 3 en 4?

  1. 77 procent van de Nederlanders vindt dat ons land vluchtelingen moet opvangen, als die vanwege oorlog hun land zijn ontvlucht.

  2. Antibiotica zijn geschikt voor bacteriële infecties, maar helpt niet tegen virussen.  (getal van de persoonsvorm klopt niet)

  3. Op de fiets ben ik naar school een halfuur onderweg, maar ik ben op de scooter maar tien minuten kwijt.

  4. Eerst maakt Mary haar huiswerk en ze gaat daarna met Lisa naar de stad.
    (woordvolgorde klopt niet

Slide 29 - Diapositive

Onderwerp en persoonsvorm zijn of allebei enkelvoud of allebei meervoud. Als het getal (enkelvoud of meervoud) van het onderwerp en dat van de persoonsvorm niet overeenkomen, is er sprake van incongruentie; dat is fout.

Incongruentie kan de volgende oorzaken hebben (* betekent ongrammaticaal):

Slide 30 - Diapositive

  • Het onderwerp is meervoud, maar wordt voor enkelvoud aangezien:

    * De media schrijft veel onzin over deze bekende Nederlander.

Slide 31 - Diapositive

  • Het onderwerp (ow) lijkt meervoud, maar is enkelvoud, omdat de kern enkelvoud is:

    – * Uit de enquête bleek dat de meerderheid (kern v.h. ow; enkelvoud) van de leerlingen (meervoud) tegen frisdrankautomaten waren (meervoud).

Slide 32 - Diapositive

  • De persoonsvorm en het onderwerp staan ver uit elkaar en daartussen staan andere zinsdelen met een ander getal dan het onderwerp:

    – * Het schijnt dat het stadsbestuur de komende jaren binnen de grachten geen nieuwe parkeerplaatsen voor auto’s meer willen
    (pv; meervoud) aanleggen.

Slide 33 - Diapositive

Het meewerkend voorwerp wordt ten onrechte voor het onderwerp aangezien:

– * Bij het eindpunt van de lijn worden alle passagiers (meewerkend voorwerp) verzocht <uit de stadsbus te stappen (onderwerp)>.
(Aan de passagiers (meewerkend voorwerp) wordt <dit> verzocht.)

Slide 34 - Diapositive

Wanneer in een zin het onderwerp achter de persoonsvorm staat, heet dat inversie. In nevengeschikte zinnen is soms sprake
van onjuiste inversie:

Slide 35 - Diapositive

1a * {Zaterdagmiddag heb ik in Thialf naar de WK Sprint gekeken} en {(–) was (pv) ik (ow) ’s avonds pas om 10 uur weer thuis}.

In zin 1a is in het tweede deel ten onrechte inversie toegepast, want op de plaats van het streepje kan niet zaterdagmiddag staan. Correct is zonder inversie:

1b {Zaterdagmiddag heb ik in Thialf naar de WK Sprint gekeken} en {ik (ow) was (pv) ’s avonds pas om 10 uur weer thuis}.

Slide 36 - Diapositive

Goed of fout?
Oudere mensen beweren vaak dat de jeugd van tegenwoordig geen enkel respect meer voor hen hebben.
A
goed
B
fout

Slide 37 - Quiz

Goed of fout?
Uit onderzoek blijkt dat dertien procent van de Nederlanders niet goed kan lezen en schrijven.
A
goed
B
fout

Slide 38 - Quiz

Goed of fout?
Een paar echte designerschoenen van een bekende ontwerper brengen op een veiling zo duizenden euro op.

A
goed
B
fout

Slide 39 - Quiz

Goed of fout?
De bezoekers van het filmhuis werden vriendelijk verzocht hun natte jassen in de garderobe achter te laten.

A
goed
B
fout

Slide 40 - Quiz

Goed of fout?
Ik las in de krant dat de Verenigde Staten het klimaatverdrag niet langer wil steunen.

A
goed
B
fout

Slide 41 - Quiz

Goed of fout?
Hoewel de pianist aan de toeschouwers had gevraagd of ze hun mobieltjes wilden uitzetten, schalde er halverwege het concert een irritante ringtone door de zaal.

A
goed
B
fout

Slide 42 - Quiz

Ga nu op je laptop naar de planning van Nieuw Nederlands en maak de opdrachten die ik voor je heb klaargezet.

Slide 43 - Diapositive