Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Je geeft elk woord in de zin een naam
Een werkwoord is iets wat je kunt doen. Alle vervoegingen zijn een werkwoord. Dus niet alleen lopen, maar ook liep of gelopen.
- mensen
- dieren
- planten
- dingen
- namen
Een ZN kun je verkleinen:
dorp - dorpje
Ook steden, namen van landen, straatnamen en rivieren zijn een ZN.
Voorzetsels zijn vaak korte woordjes. Je kent ze misschien als:
'kooiwoorden' of 'vakantiewoorden'.
..... de kooi (in, op, onder, achter, naast)
...... het vakantie (voor, na, tijdens)
Maar ook woorden zoals met of naar zijn voorzetsels.