zww kww hww en zinsdelen filmpje

Lesprogramma
  • Herhaling ng
  • Uitleg kww hww zww
  • Zelfstandig werken
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Lesprogramma
  • Herhaling ng
  • Uitleg kww hww zww
  • Zelfstandig werken

Slide 1 - Diapositive

Pak je leesboek en ga lekker lezen!

Slide 2 - Diapositive

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Die ijverige Hendrik bleek de beste van de klas met wiskunde.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 3 - Quiz

Hoofdstuk 1
- Woordenschat: vergelijking
- Grammatica: voorzetselvoorwerp / pers. en bez. voornaamwoord
- Spelling: leestekens/gebiedende wijs
Hoofdstuk 2
- Woordenschat: metafoor en personificatie
- Grammatica: naamw. gezegde / koppelwerkwoord / hulpwerkwoord
- Spelling: leenwoorden / Engelse werkwoorden

Periode 1 toets 1:
11 oktober!
Hoe verder de komende periode?

Slide 4 - Diapositive

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Sophie bleef na de les nog even zitten.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 5 - Quiz

Noteer het NG van de zin
Die ijverige Hendrik bleek de beste van de klas met wiskunde.

Slide 6 - Question ouverte

Slide 7 - Diapositive

Zij rent in het bos.
Hij is docent.
Wat zijn de werkwoorden?

Slide 8 - Diapositive

Zij rent in het bos.
Hij is docent.
Wat is het verschil in betekenis?

Slide 9 - Diapositive

Zij rent in het bos.
Hij is docent.
Welke zin heeft een naamwoordelijk gezegde?
Het onderwerp (Zij) doet iets.
Het onderwerp (Hij) is iets.

Slide 10 - Diapositive

Zij rent in het bos.
Hij is docent.
Welke zin heeft een naamwoordelijk gezegde?
Het onderwerp (Zij) doet iets.
Het onderwerp (Hij) is iets.
WG
NG

Slide 11 - Diapositive

Zij rent in het bos.
Hij is docent.
Welke zin heeft een naamwoordelijk gezegde?
Het onderwerp (Zij) doet iets.
Het onderwerp (Hij) is iets.
WG dus: ww (rent) = zww
NG dus: ww (is) = kww

Slide 12 - Diapositive

zww
Geeft aan wat er wordt gedaan --> Het onderwerp doet iets.
Er staat altijd 1 zelfstandig werkwoord in de zin.

Imme fietst elke dag naar school.
Imme is naar school gefietst.
Imme zal elke dan naar school moeten fietsen.
Hoort dus bij het werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Diapositive

Ezelsbruggetje : ZWaBBeLS
6
Zijn
Worden
a
Blijven
Blijken
e
Lijken
Schijnen
KWW

Slide 14 - Diapositive

Het koppelwerkwoord - voorbeelden
Jaap is ziek.
Het meisje lijkt moe.
Mijn vader blijft een aardige man.

Slide 15 - Diapositive

Het koppelwerkwoord 
  • Een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (ezelsbruggetje: ZWABBELS)
  • Het onderwerp is iets (GEEN HANDELING)!
  • Koppelwerkwoord koppelt het onderwerp aan een eigenschap of toestand (vaak een zn of bn).
  • Hoofdwerkwoord bij een naamwoordelijk gezegde.

Slide 16 - Diapositive

Een zww zit nooit samen in een zin met een kww.

Slide 17 - Diapositive

hww
Als een zin meerdere ww heeft, is het ww dat de handeling aangeeft altijd een voltooid deelwoord of een infinitief. 
De persoonsvorm en eventuele andere ww zijn dan een hulpwerkwoord.

Imme is elke dag naar school gefietst.
Imme zal elke dag naar school moeten fietsen.

Slide 18 - Diapositive

LET OP!
Staan er meerdere ww in de zin, dan is de PV een hww

Hij zou leraar willen worden
zou, willen, worden zijn de ww-> 3 ww, dus 2 hww

Slide 19 - Diapositive

Benoem de ww:
Zou dit pakket al afgeleverd zijn?
A
zou = hww
B
zou = kww
C
zou = zww

Slide 20 - Quiz

Benoem de ww:
Zou dit pakket al afgeleverd zijn?
A
zijn = hww
B
zijn = kww
C
zijn = zww

Slide 21 - Quiz

Benoem de ww:
Zou dit pakket al afgeleverd zijn?
A
afgeleverd = hww
B
afgeleverd = kww
C
afgeleverd = zww

Slide 22 - Quiz

Benoem de ww:
Gisteren leek mijn kat erg ziek.
A
leek = hww
B
leek = kww
C
leek = zww

Slide 23 - Quiz

Benoem de ww:
Dat boek van jou lijkt mij erg goed!
A
lijkt = hww
B
lijkt = kww
C
lijkt = zww

Slide 24 - Quiz

Benoem de ww:
Later wordt mijn broer tandarts.
A
wordt = hww
B
wordt = zww
C
wordt = kww

Slide 25 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

De moestuin is een grote puinhoop geworden.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 26 - Quiz

Noteer het NG van de zin
'De moestuin is een grote puinhoop geworden.'

Slide 27 - Question ouverte

Wat is het koppelwerkwoord?
Karel schijnt jarig te zijn.

Slide 28 - Question ouverte

Ik ben naar huis gelopen.
Het laatste werkwoord is een:
A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 29 - Quiz

Is het woord tussen haakjes een zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gegeten.(heb)
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 30 - Quiz

Dat boek van jou lijkt me erg goed.
lijkt = ...

A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 31 - Quiz

Meneer Reitsma blijft altijd geduldig.

blijft = ...
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 32 - Quiz

Jacob is een oplettende leerling.

is =
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 33 - Quiz

Ineke gaat naar de stad.
gaat = ?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 34 - Quiz

Hij is altijd al een opschepper geweest.
A
is = kww geweest = kww
B
is = kww geweest = hww
C
is = hww geweest = kww
D
is = hww geweest = hww

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Vidéo