Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
- Een jaartal
- Historische gebeurtenissen of figuren
- Gebruiken, gewoontes, voorwerpen of kleding
- De ruimte waarin het verhaal zich afspeelt
De vertelde tijd geeft aan hoeveel tijd er verloopt in het verhaal.
Voorbeelden zijn:
- een paar uur
- een maand
- 25 jaar
- Chronologisch = tijdsvolgorde van a tot z
Vooruitwijzing: een mededeling over wat later gaat gebeuren
Terugwijzing: terugdenken aan iets dat eerder is gebeurd
- Niet-chronologisch = volgorde van het verhaal verloopt anders dan wanneer dit in het echt zou gebeuren
Flashback: het verhaal springt terug in de tijd
Flashforward: het verhaal springt vooruit in de toekomst
cookieTextcookieStatement