3thp - 1-12 - leesvaardigheid

Welkom 3thp

Pak je boek erbij voor 10 minuten stillezen

Lesplanning

- Herhalen nieuwe stof

- Maken oefentoets

Tekststructuren

Een tekststructuur is een vorm die je tekst leesbaar maakt. 

Tekstdoel duidelijk maken:  

- een duidelijke titel en tussenkopjes

- signaalwoorden

- witregels/alinea's

Tekststructuren (blz. 128 en 174)

Probleem-en-oplossingstructuur

Inleiding: probleem

Middenstuk: oorzaken, gevolgen en mogelijke oplossingen

Slot: de beste oplossing

Verschijnsel-en-verklaringstructuur

Inleiding: beschrijving verschijnsel

Middenstuk: redenen, oorzaken en gevolgen

Slot: beste verklaring, samenvatting

Tekststructuren

Verschijnsel-en-besprekingstructuur

Inleiding: een verschijnsel

Middenstuk: bespreking van de verschillende kanten van het verschijnsel

Slot: een samenvatting

Voordelen-en-nadelenstructuur

Inleiding: een probleem of verschijnsel

Middenstuk: voor- en nadelen van het probleem of verschijnsel

Slot: een conclusie en/of samenvatting

Tekststructuren

Bewering-en-argumentstructuur

Inleiding: bewering (standpunt)

Middenstuk: argumenten (voor en tegen met weerlegging) voor de bewering

Slot: conclusie (herhaling bewering)

Functies van tekstgedeelten (blz. 126 & 173)

Functies gekoppeld aan een stukje tekst: alinea of deel van een alinea.

Voorbeeld:

Betoog (overtuigende tekst) -> bewering -> argumenten -> conclusie

Functiewoorden

De woorden die we gebruiken om de functies te beschrijven

Bladzijde 126 en 173 -> samenhang met tekststructuren van hetzelfde hoofstuk

Voorbeeld: Probleemstelling -> gevolgen/oorzaak/bewijs -> oplossing

Tekstverbanden (blz. 30 en 79)

Verbanden tussen alinea's of zinnen:

- te herkennen aan signaalwoorden

- tweedelig

Voorbeeld: uitspraak-voorbeeld (bijvoorbeeld), uitspraak-tegenstelling (maar), uitspraak-conclusie (dus), uitspraak-voorwaarde (tenzij).

Oefenen

Kies een onderdeel waarmee jij wil oefenen

Opdracht

D-toets

• Maak de d-toets in stilte en individueel;
• Behandel dit als echte toets;
• Je antwoorden schrijf je op de antwoordblaadje en lever je na de les bij de docent in;
• Je hebt de tijd tot het eind van de les;
• Geen vragen stellen, sla de opdracht over als je deze niet snapt en ga door met de rest van de opdrachten.
• Denk aan je formulering!