Grammatica les 6: herhaling zinsontleding

Nederlands
Grammatica 2
Les 6

P1 2023-2024
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
Grammatica 2
Les 6

P1 2023-2024

Slide 1 - Diapositive

Terugblik
...je kunt de persoonsvorm vinden in een zin.
...je kunt zinnen in zinsdelen verdelen.
... je kunt het werkwoordelijk gezegde benoemen.
...je kunt het naamwoordelijk gezegde benoemen.
...je kunt het onderwerp benoemen.
...je kunt het lijdend voorwerp benoemen.
...je kunt het meewerkend voorwerp benoemen.
...je kunt woordsoorten herkennen en benoemen.

Slide 2 - Diapositive

Terugblik - Stappenplan zinsontleding
Terugblik
Zinsontleding
Of het naamwoordelijk gezegde (nwg)
Het verslag /moet /ik /volgende week /inleveren.

Slide 3 - Diapositive

Stappenplan zinsontleding
Ga je zinsdelen benoemen? Werk altijd in deze volgorde:
1. Onderstreep de pv
2. Verdeel de zin in zinsdelen
3. Benoem het gezegde : naamwoordelijk of werkwoordelijk
4. Benoem het onderwerp
5. Benoem het lijdend voorwerp
6. Benoem het meewerkend voorwerp
7. Benoem het voorzetselvoorwerp
8. Benoem de bijwoordelijke bepalingen

Slide 4 - Diapositive

Nwg = onderwerp 'is' iets
Schrijf alle werkwoorden op + deel wat onderwerp dan is.

Hij wordt volgend jaar minister.

Slide 5 - Diapositive

Wwg = onderwerp 'doet' iets
PV + alle werkwoorden in de zin.

Ik ben naar school geweest.

Wwg = ben geweest.

Slide 6 - Diapositive

Vooruitblik
Vandaag ga je zinsontleding herhalen.

Slide 7 - Diapositive

Zinsontleding
Weet je niet meer precies hoe dat zat? Bekijk dan dit filmpje.

Slide 8 - Diapositive

Aan de slag!
Maak de vragen op slide 6 t/m 32

Slide 9 - Diapositive

Verdeel de zin in zinsdelen.

1. Mijn moeder bakt aardappelen.

Slide 10 - Question ouverte

Verdeel de zin in zinsdelen.
2. In de tuin groeien prachtige bomen en struiken.

Slide 11 - Question ouverte

Verdeel de zin in zinsdelen.

3. Zij kijken elke avond naar de televisie.

Slide 12 - Question ouverte

Verdeel de zin in zinsdelen.

4. Tijdens de vakantie ben ik gelukkig.

Slide 13 - Question ouverte

Verdeel de zin in zinsdelen.

5. Het vak Nederlands vind ik gemakkelijk.

Slide 14 - Question ouverte

Verdeel de zin in zinsdelen.

6. De parkeerplaats is achter de school.

Slide 15 - Question ouverte

Verdeel de zin in zinsdelen.

7. Hij keurt het plan af.

Slide 16 - Question ouverte

Verdeel de zin in zinsdelen.

8. Zij werkt hard in de vakantie.

Slide 17 - Question ouverte

Verdeel de zin in zinsdelen.

9. Op dat kruispunt gebeuren vaak ongelukken.

Slide 18 - Question ouverte

Verdeel de zin in zinsdelen.

10. Op postzegels staat niet altijd een beeltenis.

Slide 19 - Question ouverte

Schrijf van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg), het onderwerp (ond), het lijdend voorwerp (lv), het meewerkend voorwerp (mv). Als een zinsdeel niet in de zin voorkomt, zet je een streepje.

Van sommige Nederlandse dialecten zijn boeken met speciale spellingsregels
verschenen.

Slide 20 - Question ouverte

Schrijf van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg), het onderwerp (ond), het lijdend voorwerp (lv), het meewerkend voorwerp (mv). Als een zinsdeel niet in de zin voorkomt, zet je een streepje.

Met aantrekkelijke advertenties proberen webwinkels de surfers op het internet hun
producten te verkopen.

Slide 21 - Question ouverte

Schrijf van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg), het onderwerp (ond), het lijdend voorwerp (lv), het meewerkend voorwerp (mv). Als een zinsdeel niet in de zin voorkomt, zet je een streepje.

Volgens de berichtgeving op de website van de hulpdienst heeft een weggebruiker de
toegestane snelheid met zestig kilometer per uur overschreden.

Slide 22 - Question ouverte

Schrijf van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg), het onderwerp (ond), het lijdend voorwerp (lv), het meewerkend voorwerp (mv). Als een zinsdeel niet in de zin voorkomt, zet je een streepje.

Welke plaat s heeft de debatclub van onze school uiteindelijk bereikt?

Slide 23 - Question ouverte

Schrijf van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg), het onderwerp (ond), het lijdend voorwerp (lv), het meewerkend voorwerp (mv). Als een zinsdeel niet in de zin voorkomt, zet je een streepje.

Voor het zoeken naar overlevenden zetten hulporganisaties na aardbevingen steeds
vaker speciaal opgeleide reddingshonden in.

Slide 24 - Question ouverte

Schrijf van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg), het onderwerp (ond), het lijdend voorwerp (lv), het meewerkend voorwerp (mv). Als een zinsdeel niet in de zin voorkomt, zet je een streepje.

Gisteravond bood een bekende zangeres een van de deelnemers van de talentenshow
haar opnamestudio aan voor de opname van een cd.

Slide 25 - Question ouverte

Voor de volgende slides
Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Als het geen onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp is vul je bijwoordelijke bepaling in.

Slide 26 - Diapositive

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Veel lezers stellen de redactieleden van een tijdschrift allerlei vragen.

(de redactieleden van een tijdschrift)
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 27 - Quiz

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Vaak willen ze uitleg over een verschijnsel ontvangen.
(over een verschijnsel)

A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 28 - Quiz

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Het gepubliceerde antwoord is voor alle lezers van het blad bedoeld.
(voor alle lezers van het blad)
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 29 - Quiz

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Op deze manier kan iedereen iets over allerlei soorten onderwerpen leren.
(iets)
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 30 - Quiz

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Voor de redactie is het vinden van een antwoord soms een lastige klus.
(het vinden van een antwoord)
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 31 - Quiz

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Op sommige vragen weten ze niet direct een antwoord.
(Op sommige vragen)
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 32 - Quiz

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Daarom schrijven ze wetenschappers brieven waarin ze verzoeken de vraag te
beantwoorden.
(wetenschappers)

A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 33 - Quiz

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Soms vraag ik me af hoe lezers sommige vragen durven te stellen.
(lezers)

A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 34 - Quiz

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Voor het komende nummer zullen twee extra pagina's met vragen en antwoorden
worden gereserveerd.
(Voor het komende nummer)

A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 35 - Quiz

Benoem het zinsdeel tussen de haakjes.
Omdat ik deze rubriek zo ontzettend leuk vind,is dat voor mij de reden het nummer
zeker te kopen.
(voor mij)

A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 36 - Quiz