1hv - Frans herhaling chap 5 gram

CHAPITRE 5
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

CHAPITRE 5

Slide 1 - Diapositive

Les van 26-03-2023
  1. oefenen ww- Aller- être - Avoir  op Verbuga.eu 
  2. Herhaling van de ontkenning
  3. herhaling van het werkwoord ALLER.
  4.  Introductie van Unité 5
  5. Maken: opdr. 1 t/m 5

Slide 2 - Diapositive


Maak de zin ontkennend:
Je parle anglais

Slide 3 - Question ouverte


Maak de zin ontkennend:
J'ai un frère

Slide 4 - Question ouverte


Maak de volgende zin ontkennend.

Elles habitent à Zwolle.

Slide 5 - Question ouverte


Maak de zin ontkennend:
c'est possible

Slide 6 - Question ouverte


Maak de zin ontkennend:
Tu parles néerlandais.

Slide 7 - Question ouverte

Man. enk
man.
meerv
vrouw.
enk
vrouw.
meerv
regel. 
klein
rood
grijs
-
-s
-es
petit
-e
petite
petits
petites
rouge
gris
grise
gris
grises
rouge
rouges
rouges
-

Slide 8 - Question de remorquage

Voorbeelden.
Man. enk
man.
meerv
vrouw.
enk
vrouw.
meerv
mooi 
beau
beaux
belle
nouvelles
nieuw
nouveau
nouveaux
nouvelle
nouvelles
oud
vieux
vieux
vieille
vieilles
bon
bon
bons
bonne
bonnes

Slide 9 - Diapositive

Het bijvoeglijke naamwoord
Man. enk
man.
meerv
vrouw.
enk
vrouw.
meerv
regel. 
-
-s
-e
-es
klein
petit
petits
petite
petites
rood
rouge
rouges
rouge
rouges
grijs
gris
gris
grise
grises

Slide 10 - Diapositive

Plaats: achter het zelfst.nw
un garçon italien
une maison moderne
un livre rouge
les tables bleues
Une femme italienne
Une robe rouge

Slide 11 - Diapositive

Uitzonderingen
Man. enk
man.
meerv
vrouw.
enk
vrouw.
meerv
ien
italien
italiens
italienne
italiennes
eux
heureux
heureux
heureuse
heureuses
if
sportif
sportifs
sportive
sportives

Slide 12 - Diapositive

Welke bijvoeglijk naamwoord staat niet voor het zelfstandig naamwoord?
A
nouveau
B
petit
C
long
D
heureux

Slide 13 - Quiz


Maak de zin ontkennend:
C'est ma famille.

Slide 14 - Question ouverte

Kies de juiste vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord
A
La verte voiture
B
La vert voiture
C
La voiture verte
D
La voiture vert

Slide 15 - Quiz

Wat is hier de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte les chaussures verts.
B
Elle porte les chaussures vert.
C
Elle porte les chaussures verte.
D
Elle porte les chaussures vertes.

Slide 16 - Quiz

Waarom zijn er uitzonderingen bij het bijvoeglijk naamwoord?
A
Omdat dat nou eenmaal zo is
B
Omdat de vorm anders kan zijn
C
Omdat zowel de vorm als de plaats anders kan zijn
D
Omdat de plaats anders kan zijn

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Diapositive

Wat is de uitgang van het bijvoeglijk naamwoord,
vrouwelijk meervoud
A
s
B
se
C
x
D
es

Slide 19 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
Les parents sont ...
A
Italien
B
Italienne
C
Italiens
D
Italiennes

Slide 20 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La plage est beau.
B
La plage est beaux.
C
La plage est belle.
D
La plage est belles.

Slide 21 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte une robe bleue.
B
Elle porte une robe bleus.

Slide 22 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
J'aime les ... voitures.
A
rouges
B
bleu
C
sportifs
D
vieille

Slide 23 - Quiz

Hoe maak je een bijvoeglijk naamwoord 'vrouwelijk' ?
A
met een extra -e
B
met een extra -s
C
met 'la'
D
een bnw is altijd mannelijk

Slide 24 - Quiz

In welk van deze zinnen staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
Ma tante habite à Paris.
B
Il veut acheter des vêtements.
C
Sa copine est très intélligente.
D
Au bout de la rue, il y a une boulangerie.

Slide 25 - Quiz

Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord.

A
La petit chaise.
B
la petite chaise.
C
Les chaises petit.
D
Les chaises petitas.

Slide 26 - Quiz