Tekstverbanden en signaalwoorden

Tekstverbanden en signaalwoorden
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Diapositive

Wat houdt een chronologisch tekstverband in?

Slide 2 - Carte mentale

Een chronologisch verband beschrijft de gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.
Als ik opgestaan ben, poets ik eerst mijn tanden, daarna was ik mij en vervolgens kleed ik mij aan.

Slide 3 - Diapositive

Wanneer spreken we van een opsommend verband?

Slide 4 - Carte mentale

In een opsommend verband worden dingen achter elkaar opgenoemd.
Ten eerste vind ik het leuk om pannenkoeken te bakken en ten tweede vind ik ze ook erg lekker.

Slide 5 - Diapositive

Wat wordt genoemd in een tegenstellend verband?

Slide 6 - Carte mentale

In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde zaken genoemd.
Hoewel hij van plan zijn huiswerk goed te maken, was dit toch weer mislukt......

Slide 7 - Diapositive

Wanneer spreekt men van een toelichtend verband?

Slide 8 - Carte mentale

In een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.
Mijn vriendin houdt erg van eten koken, zoals Indisch, Surinaams en Hollands.

Slide 9 - Diapositive

chronologisch verband
opsommend verband
tegenstellend verband
toelichtend verband
vroeger
ten eerste
maar
bijvoorbeeld
nu
bovendien
hoewel
zoals
jaartallen
verder
aan de andere kant
denk aan

Slide 10 - Question de remorquage

Wat houdt een concluderend verband in?

Slide 11 - Carte mentale

Bij een concluderend verband trekt de auteur een conclusie uit informatie eerder in de tekst.
Kaatje Kip wilde alleen maar slapen en Pietje Puk wilde sporten; kortom ze hebben de dag afzonderlijk van elkaar doorgebracht.

Slide 12 - Diapositive

Wat is een redengevend verband?

Slide 13 - Carte mentale

Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.
Om de lessen goed te kunnen volgen, moet je uitgerust zijn en daarom ga ik op tijd naar bed.

Slide 14 - Diapositive

Wanneer spreek je van een oorzakelijk verband?

Slide 15 - Carte mentale

Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je zelf geen invloed hebt).
Doordat veel leerlingen ziek zijn, wordt alsnog online onderwijs gegeven.

Slide 16 - Diapositive

Wat houdt een vergelijkend verband in?

Slide 17 - Carte mentale

Met een vergelijkend verband maakt de auteur iets duidelijk door een verschil of een overeenkomst te noemen.
Vergeleken met vorig jaar,  ligt het aantal absenties nu veel hoger.

Slide 18 - Diapositive

concluderend verband
redengevend verband
oorzakelijk verband
vergelijkend verband
dus
daarom
dat komt door
in vergelijking met
kortom
omdat
evenals
het blijkt dat
want
dankzij
meer/groter/beter dan

Slide 19 - Question de remorquage

Al met al
A
concluderend verband
B
opsommend verband
C
chronologisch verband
D
vergelijkend verband

Slide 20 - Quiz

Omdat
A
redengevend verband
B
toelichtend verband
C
tegenstellend verband
D
oorzakelijk verband

Slide 21 - Quiz

Ten slotte
A
tegenstellend verband
B
opsommend verband
C
concluderend verband
D
vergelijkend verband

Slide 22 - Quiz

Wat houdt een doel-middel verband in?

Slide 23 - Carte mentale

Bij een doel-middelverband wordt aangegeven welk middel wordt ingezet om een doel te bereiken.

Om nog op tijd op school te komen (doel), ga ik toch maar fietsen in plaats van lopen (middel).

Slide 24 - Diapositive

Wat houdt een samenvattend verband in?

Slide 25 - Carte mentale

Bij een samenvattend verband wordt een verkorte versie gegeven van de informatie uit de tekst.

Jan gaat binnenkort werken want hij is klaar met zijn studie. Hij vond het studentenleven mooi, maar nu breekt een tijd aan van minder lol en meer structuur. Ook zal de ex-student zijn studievrienden minder zien. We zullen hem vast niet meer zo vaak in de kroeg aantreffen. Kortom, er gaat veel veranderen in zijn leven.

Slide 26 - Diapositive

Welk(e) tekstverband(en) herken je al aan de hand van signaalwoorden?

Slide 27 - Carte mentale

Welk(e) tekstverband(en) moet je nog oefenen?

Slide 28 - Carte mentale