Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Cet élément n'a pas d'instructions
Het hormoon prolactine stimuleert de
A
Schildklier
B
Bijnieren
C
Baarmoeder
D
Borstklieren
Slide 2 - Quiz
Antwoord D
Hoe wordt de schildklier ook genoemd?
A
thyroïd
B
costae
C
epiglottis
D
diafragma
Slide 3 - Quiz
Antwoord A
B: Ribben
C: Strotklepje
D: Middenrif
Welk hormoon wordt er in de hypofyse achterkwab gevormd?
A
Oxytocine
B
Prolactine
C
Endorfine
D
Groeihormoon
Slide 4 - Quiz
Antwoord A
de andere hormonen worden in de HVK gevormd
Bij welke van de volgende aandoeningen is sprake van een te hard werkende bijnier?
A
Syndroom van Cushing
B
Ziekte van Addison
C
Ziekte van Graves
D
Ziekte van Hashimoto
Slide 5 - Quiz
Antwoord A
Ziekte van Addison:
bijnier insufficiëntie(maak minder cortisol)
Ziekte van Hashimoto:
Hypothyreoïdie (T3,T4,calcitonine)
Ziekte van Graves:
Hyperthyreoïdie
Welke aandoening gaat gepaard met extreme en chronische vermoeidheid, gewichtstoename, koude handen en voeten, onregelmatige menstruatie, spierpijn en haaruitval?
A
Hyperthyreoïdie
B
Ziekte van Addison
C
Hypothyreoïdie
D
Syndroom van Cushing
Slide 6 - Quiz
Antwoord C
NB: Bij hypothyreoïdie ook hoog cholesterolgehalte en depressie.
Hyperthyreoïdie:
Enige verschil:
gewichtsverlies
heel erg warm hebben
Cushing:
enige overeenkomst: gewichtstoename
een typische verdeling van vet:
meer vet rond de buik (centrale obesitas)
en de nek (buffalo hump)
Addison:
gewichtsverlies
bruine kleur van de huid
Er is sprake van een verhoogde productie van ACTH in de hypofyse. Dit leidt vervolgens tot een over stimulering van de bijnier en de productie van zijn hormonen. Hoe noem je dit?
A
ziekte van Cushing
B
ziekte van Addison
Slide 7 - Quiz
Antwoord A
ACTH:
Bijnierschors stimulerend hormoon
CRH (hypothalamus)
ACTH (HVK- hypofyse voorkwab)
te veel: Ziekte van Cushing
te weinig: Ziekte van Addison
De ziekte van Addison kan worden behandeld met substitutie medicatie. Stelling: hierbij is het van belang dat tijden heel strikt worden gehanteerd.
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quiz
Antwoord A
ADH regelt ...
A
de groei en ontwikkeling
B
de stofwisseling
C
rijping van de eicel
D
de resorptie van water in de nieren
Slide 9 - Quiz
Antwoord D
A: GH groeihormoon
B: T3 en T4 schildklierhormonen
C: FSH (follikel stimulerend hormoon)
Wat is de rol van de hypothalamus bij de afgifte van antidiuretisch hormoon (ADH)?
A
De hypothalamus REMT de hypofyseVOORkwab in de afgifte van ADH.
B
De hypothalamus STIMULEERT de hypofyseACHTERkwab in de afgifte van ADH.
C
De hypothalamus REMT of STIMULEERT de hypofyseVOORkwab in de afgifte van ADH.
D
De hypothalamus REMT of STIMULEERT de hypofyseACHTERkwab in de afgifte van ADH.
Slide 10 - Quiz
Antwoord D
Hypothalamus:
TRH (thyroid releasing hormone): aansturing schildklier
Wanneer je wil weten of de schildklier goed werkt testen we het bloed op....
A
TSH
B
FT4
C
ADH
D
FSH
Slide 12 - Quiz
Antwoord B:
FT3 en FT4 = uitspraak: Vrij thyroxine 3/4
Het meeste T3 in het lichaam zit aan eiwitten gebonden. Het T3 dat over blijft wordt ook wel vrij T3 genoemd (FT3). T3 wordt gebruikt om te kijken of er een probleem is met de schildklier.
Schildklier /Thyroid:
functie: energie regulatie
TSH= schildklier stimulerend hormoon wordt gemakt in de hypofyse
ADH= Anti Diuretisch Hormoon (HAK)
FSH= Follikel Stimulerend Hormoon (HVK)
De schildklier wordt direct aangestuurd door:
A
hypothalamus
B
hypofyse voorkwab
C
hypofyse achterkwab
Slide 13 - Quiz
Antwoord B:
Hypothalamus detecteert het hormoon en zet de hypofyse voorkwab aan tot het produceren van TSH. Dit hormoon stimuleert de schildklier
HAK: ADH, oxytocine
HVK: TSH, ACTH, GH, LH, PRL, MSH
Wat betekent hyperparathyreoïdie
A
te snel werkende schildklier
B
Te snel werkende bijnier
C
Te snel werkende bijschildklier
D
Te snel werkend bijnierschors
Slide 14 - Quiz
Antwoord C
A= hyperthyreoïdie
D= Cushing
Wat is een belangrijke functie van de schildklierhormonen?
A
stimuleren van de celstofwisseling
B
remmen van ontstekingsreacties
C
zorgen voor een calciumbalans in het bloed
D
handhaven van een goede bloeddruk
Slide 15 - Quiz
Antwoord A
B: Door de bijnierschorshormonen
C: PTH (parathormoon- bijschildklieren)
D: Door ADH
Welke hormonale aandoening is het meest waarschijnlijk bij een patiënt die erg afgevallen is, een opgejaagd gevoel heeft en het erg warm heeft.
A
hypothyreoïdie
B
hyperthyreoïdie
Slide 16 - Quiz
Antwoord B
Welk orgaan produceert het thyreoïdstimulerend hormoon (TSH)?
A
de schilklier
B
de hypothalamus
C
de hypofyse voorkwab
D
de bijschildklieren
Slide 17 - Quiz
Antwoord C: Hypofyse
B: hypothalamus:
TRH (thyroid releasing hormone): aansturing schildklier
Het omhulsel van de eicel dat na de eisprong achterblijft in de eierstok noemen we het gele lichaam.
Het gele lichaam geeft de geslachtshormonen oestrogeen en progesteron af.
Deze zorgen voor groei van het baarmoederslijmvlies, zodat een eventueel embryo zich in kan nestelen. Na verloop van tijd gaat de placenta (moederkoek) ook progesteron afgeven wat zorgt voor de ontwikkeling van melkklieren in je borsten.
Oestrogenen zorgen voor
A
secundaire geslachtskenmerken jongen
B
primaire geslachtskenmerken jongen
C
secundaire geslachtskenmerken meisje
D
primaire geslachtskenmerken meisje
Slide 28 - Quiz
Antwoord C
ADH wordt aangemaakt in:
A
De hypothalamus
B
De hypofyse achterkwab
C
De hypofyse voorkwab
D
De bijnieren
Slide 29 - Quiz
Antwoord B
HAK: ADH, oxytocine
HVK: TSH, ACTH, GH, LH, PRL, MSH
Wat zijn "doelwitcellen"
A
Dat zijn cellen die aan het bloed worden afgegeven.
B
Dat zijn cellen in de lever die hormonen afbreken.
C
Dat zijn cellen die waar een specifiek hormoon invloed op kan uitoefenen.
D
Dat zijn cellen die bepaalde hormonen afgeven.
Slide 30 - Quiz
Antwoord C
Interne secretie is van toepassing op hormonen. Wat is interne secretie?
A
Dat is afgifte van een stof aan het darmkanaal.
B
Dat is afgifte van een stof naar de buitenwereld.
C
Dat is afgifte van een stof aan een zenuw.
D
Dat is afgifte van een stof aan het bloed.
Slide 31 - Quiz
Antwoord D
Elk hormoon zit met een kenmerkende hoeveelheid in het bloed. Door welk proces wordt de hoeveelheid van de meeste hormonen in het bloed gehandhaafd?
A
Door de stofwisseling in de doelwitcellen.
B
Door stimulerende terugkoppeling.
C
Door remmende terugkoppeling.
D
Door de afbraak van hormonen in de lever.
Slide 32 - Quiz
Antwoord C
Wat zijn endocriene weefsels?
A
Dat zijn weefsels die uit hormonen bestaan.
B
Dat zijn weefsels die hormonen produceren.
C
Dat zijn weefsels die externe secretie hebben.
D
Dat zijn weefsels die hormonen aan de buitenwereld afgeven.
Slide 33 - Quiz
Antwoord B
Wat zijn neurosecretorische cellen?
A
Dat zijn zenuwcellen die als doelwitcellen voor bepaalde hormonen dienen.
B
Dat zijn hersencellen die gevoelig zijn voor hormonen uit de hypofyse.
C
Dat zijn gespecialiseerde zenuwcellen met een endocriene functie.
D
Dat zijn gespecialiseerde endocriene cellen, die alleen invloed hebben op het zenuwstelsel.
Slide 34 - Quiz
Antwoord C
Wanneer spuit je glucagon bij?
A
Bij een hypoglycaemie
B
Bij een hyperglycaemie
C
Glucagon kan je niet spuiten, dat maakt het lichaam zelf aan.
D
Bij een normoglycaemie
Slide 35 - Quiz
Antwoord A
Waarom is het bepalen van de HbA1c van toegevoegde waarde?
A
Dit is een preciezere bepaling van de glucosewaarde
B
Vaststelling diabetes type 1 of type 2
C
Glucosewaarden van 3 maanden opvolgen
Slide 36 - Quiz
Cet élément n'a pas d'instructions
Wat is insulineresistentie?
A
Iemand kan niet tegen insuline
B
De cellen reageren niet goed meer op insuline
C
Insuline wordt te snel afgebroken
D
De insuline wordt niet opgenomen in het bloed
Slide 37 - Quiz
Cet élément n'a pas d'instructions
De endocriene functie van de alvleesklier bestaat uit de afgifte van de volgende hormonen ...
A
Renine en insuline
B
Insuline en aldosteron
C
Insuline en glucagon
D
Glucagon en aldosteron
Slide 38 - Quiz
Cet élément n'a pas d'instructions
Hoe ziet de urine eruit bij iemand met een hoog bloedsuiker?