Mijn familie en mijn huis

Mijn familie en mijn huis
Boekje / booklet Mijn familie en mijn huis
vocabulair boekje /  Vocabulary booklet
Laptop folder Unit 3

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1Leerroute 4

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Mijn familie en mijn huis
Boekje / booklet Mijn familie en mijn huis
vocabulair boekje /  Vocabulary booklet
Laptop folder Unit 3

Slide 1 - Diapositive

Mijn familie en mijn huis
Onderwerpen die je hebt geleerd:
1. vertellen waar je woont.
2. grammar / grammatica:
- 3.4 samengestelde zinnen
3.5 Lettergrepen
- 3.6 Bijvoeglijk naamwoord
3.7 Voorzetsels voor plaaatsbepaling
3.8 Geen of Niet

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Lien

Formative Unit 3
Grammar
Lidwoorden (partikels) 
Samengestelde zinnen 3.3 (compound sentences) blz 70
Bijvoeglijknaamwoord 3.6 (adjective) blz 78
Voorzetsels 3.7 (preposition) blz 84 
Negatie 3.8 geen of niet blz 86

Vocaublary Mijn familie en mijn huis; werkbladen dag 1 en 2

 

Slide 4 - Diapositive

3.4 Samengestelde zin
bladzijde / page 70
EN-OF-MAAR-WANT
Do you remember this?

Slide 5 - Diapositive

Welke zin is juist?
A
Boris eet 's morgens een boterham WANT hij eet muesli met melk
B
Boris eet 's morgens een boterham OF hij eet muesli met melk

Slide 6 - Quiz

Welke zin is juist?

A
Leo wil een ijsje maar Theo wil dat niet
B
Leo wil een ijsje en Theo wil dat niet
C
Leo wil een ijsje of Theo wil dat niet.

Slide 7 - Quiz

welke zin is juist?
A
Ik loop naar school, of mijn fiets is kapot
B
Ik loop naar school en mijn fiets is kapot
C
Ik loop naar school, want mijn fiest is kapot

Slide 8 - Quiz

Wat betekent OF?

Slide 9 - Question ouverte

3.5 Lettergrepen
één lettergreep
twee lettergrepen
drie lettergrepen


Slide 10 - Diapositive

Hoeveel lettergrepen bij potlood?
(how many syllables in potlood?)
A
1
B
2
C
3

Slide 11 - Quiz

Verdeel het woord in lettergrepen
A
pop-penkast
B
poppen-kast
C
pop-pen-kast
D
popp-en-kast

Slide 12 - Quiz

Hoe verdeel je
KOPPEN in lettergrepen?

Slide 13 - Question ouverte

3.6 Bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over een zelfstandg naamwoord
An adjectieve gives you information about a noun.

Slide 14 - Diapositive

Welke zin is juist?
A
een vriendelijke man
B
een vriendelijk man

Slide 15 - Quiz

Welke zin is juist
A
De trui is geel
B
De trui is gele

Slide 16 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Het goed boek
B
het goede boek

Slide 17 - Quiz

Plaatsaanduiding met VOORZETSELS 
Voorzetsels die plaats aangeven

Waar is de tas?
De tas ligt op de tafel

Slide 18 - Diapositive

Welke voorzetsels ken je?

Slide 19 - Carte mentale

GEEN of NIET
Wanneer gebruik je 
NIET
en wanneer 
GEEN
?

Slide 20 - Diapositive

NIET
(not or sometimes no)
Bij werkwoorden
(ik werk morgen niet)
BIj een voorzetsel (preposition)
Piet woont NIET in Antwerpen
BIj bijvoeglijke naamwoorden
(adjectieve)
De kamer is NIET donker
Bij bijwoorden (adverb)
Ik sport niet graag.
GEEN
Bij EEN + zelfstandig naamwoord (noun)
Heeft Piet een fiets?
Piet heeft geen fiets
Bij Talen, bij sporten en bij getallen
Spreek jij Spaans?
Nee, ik spreek geen Spaans


Slide 21 - Diapositive

Welke zin is juist?
A
Jan loopt niet door het gras
B
Jan loopt geen door het gras
C
Jan loopt door het gras niet

Slide 22 - Quiz

Welke zin is juist
A
Miriam heeft een auto niet
B
Miriam heeft niet een auto
C
Miriam heeft geen auto

Slide 23 - Quiz

Maak de zin "ontkennend" gebruik NIET of GEEN:
Peter spreekt Chinees

Slide 24 - Question ouverte

Maka de zin ontkennend:
Maak jij je huiswerk? Nee, ....

Slide 25 - Question ouverte