Les 3

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Deze les

* nakijken opdr 4 + 5

* nakijken diagnostische toets

* uitleg lv + mv

* huiswerk

* meeste antwoorden echt goed trakteer ik

4a. Hoe vind je het onderwerp?
(blz. 9)

1. Door de zin in een andere tijd te zetten.
2. Door de zin van aantal te veranderen.
3. Wie of wat + pv?
4. Door de zin in een andere volgorde te zetten.

4b. 1. Wat is de persoonsvorm in de zin: Wanneer wordt de burgemeester op school verwacht?

4b. 1. Wat is het onderwerp in de zin: Wanneer wordt de burgemeester op school verwacht?

4b. 2. Wat is de persoonsvorm in de zin:
In de toekomst zullen auto's op waterstof rijden.

4b. 2. Wat is het onderwerp in de zin:
In de toekomst zullen auto's op waterstof rijden.

4b. 3. Wat is de persoonsvorm in de zin:
Onverwacht gooide de buurvrouw van de vierde verdieping haar kat uit het raam.

4b. 3. Wat is het onderwerp in de zin:
Onverwacht gooide de buurvrouw van de vierde verdieping haar kat uit het raam.

4b. 4. Wat is de persoonsvorm in de zin:
Christiaan en Mo waren naar de bekerwedstrijd
AZ - Ajax geweest.

4b. 4. Wat is het onderwerp in de zin:
Christiaan en Mo waren naar de bekerwedstrijd
AZ - Ajax geweest.

Hoe vind je het wwg?

5b. 1. Wat is de persoonsvorm in de zin:
Na de storm in februari was de schutting omgewaaid.

5b. 1. Wat is het onderwerp in de zin:
Na de storm in februari was de schutting omgewaaid.

5b. 1. Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:
Na de storm in februari was de schutting omgewaaid.

5b. 2. Wat is de persoonsvorm in de zin:
De GoedeDoelenDag leverde in december 2020 138 voedselpakketten af.

5b. 2. Wat is het onderwerp in de zin:
De GoedeDoelenDag leverde in december 2020 138 voedselpakketten af.

5b. 2. Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:
De GoedeDoelenDag leverde in december 2020 138 voedselpakketten af.

5b. 3. Wat is de persoonsvorm in de zin:
Het kleine zusje van Mark belde gisteren haar juf op.

5b. 3. Wat is het onderwerp in de zin:
Het kleine zusje van Mark belde gisteren haar juf op.

5b. 3. Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:
Het kleine zusje van Mark belde gisteren haar juf op.

5b. 3. Wat is de persoonsvorm in de zin:
Klas H3b zou graag willen gaan zwemmen in Scheveningen.

5b. 3. Wat is het onderwerp in de zin:
Klas H3b zou graag willen gaan zwemmen in Scheveningen.

5b. 3. Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:
Klas H3b zou graag willen gaan zwemmen in Scheveningen.

Diagnostische toets

Hoe sta je ervoor?

1. Door het naderende koufront uit het oosten moesten alle leerlingen na de grote pauze gelijk naar huis.

Wat is de pv?

Wat kun je nu zeggen over
'Door het naderende koufront uit het oosten'?

1. Dat is het onderwerp
2. Dat is één zinsdeel
3. Dat hoort bij het werkwoordelijk gezegde
4. Dat zijn twee zinsdelen: - door het naderende koufront - uit het oosten

1. Door het naderende koufront uit het oosten moesten alle leerlingen na de grote pauze gelijk naar huis.

Wat is de ond?

1. Door het naderende koufront uit het oosten moesten alle leerlingen na de grote pauze gelijk naar huis.

Wat is de wwg?

2. Ik gooi vanavond mijn vriendinnetje het huis uit.

Wat is de pv?

2. Ik gooi vanavond mijn vriendinnetje het huis uit.

Wat is de ond?

2. Ik gooi vanavond mijn vriendinnetje het huis uit.

Wat is de wwg?

3. Mijn tante is de hele dag met mijn moeder taarten aan het bakken.

Wat is de pv?

3. Mijn tante is de hele dag met mijn moeder taarten aan het bakken.

Wat is de ond?

3. Mijn tante is de hele dag met mijn moeder taarten aan het bakken.

Wat is de wwg?

4. In de Efteling heeft afgelopen zomer een vechtpartij plaatsgevonden in de rij bij de attractie Baron 1898.

Wat is de pv?

4. In de Efteling heeft afgelopen zomer een vechtpartij plaatsgevonden in de rij bij de attractie Baron 1898.

Wat is de ond?

4. In de Efteling heeft afgelopen zomer een vechtpartij plaatsgevonden in de rij bij de attractie Baron 1898.

Wat is de wwg?

Hoe vind je het

lijdend voorwerp?

Je stelt de vraag 

wie/wat + pv + ond + wwg?

Ik /geef/ jou/ een cadeau. 

Wat geef ik jou?

een cadeau

Hoe vind je het

meewerkend voorwerp?

Je stelt de vraag 

aan wie/ voor wie + 

pv + ond + wwg (+ lv)?

Ik /geef/ jou/ een cadeau. 

Aan wie geef ik een cadeau?

(aan) jou

Huiswerk

Mkn:

opdracht 6 + 7

leesbladen, verwerkingsopdrachten 

lezen in leesboek

Opmerkingen!

* succes met Engels, wiskunde, biologie en Duits

* houd Teams in de gaten: niet elke les gaat door, maar je kunt altijd vragen stellen via Teams

* lb + vo inleveren in postvak 125

* je krijgt jouw grammaticaboekje bij biologie