1.5/1.7/1.8 Woorden, spelling en grammatica

Lesdoelen 1.7 grammatica 
  • De persoonsvorm benoemen 

1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Lesdoelen 1.7 grammatica 
  • De persoonsvorm benoemen 

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoelen 1.8 spelling 

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoelen 1.5 woorden 
  • 25 nieuwe woorden gebruiken 
  • hoe je handig nieuwe woorden leert 
  • wat samenstellingen zijn 

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 4 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Leertekst: samenstelling
een woord dat uit twee of meer aparte woorden bestaat heet een samenstelling. 
Sport + tas = sporttas 
tafel + tennis + tafel = tafeltennistafel 

Om een goede samenstelling te maken, moeten er soms letters bij of af. 
Talent + jacht= talentenjacht  (erbij: -en)
training + broek = trainingsbroek  (erbij: -s)
tekenen + talent = tekentalent (eraf: -en)

Let op het laatste woord van de samenstelling:
  • Het is het belangrijkst voor de betekenis 
Sporttas = soort tas (voor de sport) 
Tafeltennistafel= soort tafel ( voor tafeltennis)
  • Het bepaalt het lidwoord
Het talen + de jacht = de talentenjacht 

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoelen 1.7 grammatica 
  • Een zin in zinsdelen verdelen 
  • De persoonsvorm benoemen 
  • Het onderwerp benoemen

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

leertekst: persoonsvorm 
  • Elke zin heeft een persoonsvorm. 
  • De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord. 
  • De pv geeft belangrijke informatie over wat er in een zin gebeurt.
  • Je kunt aan de persoonsvorm zien of de zin over vroeger of nu gaat. 

Je herkent de persoonsvorm zo: 
  • Het is bijna altijd één woord
  • Het is een vorm van een werkwoord 
  • Hij staat in het enkelvoud of in het meervoud (dans-dansen) 
  • hij staat in de tegenwoordig tijd of in de verleden tijd (dans- danste) 

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De persoonsvorm
Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 9 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik heb nog eens goed
nagedacht.

De persoonsvorm is: …

Slide 10 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Toeristen smullen van de griezelige verhalen.

De persoonsvorm is: …

Slide 11 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Gisteren beantwoordde hij de brief.
De persoonsvorm is..........

Slide 12 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de persoonsvorm in de zin:
In zijn vrije tijd gaat Kees graag crossfietsen.

Slide 13 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

'Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.'
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Benoem de persoonsvorm in de volgende zin:
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
wat
B
is
C
de persoonsvorm
D
in

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De jongste dochter was op vakantie met het vliegtuig.

A
De persoonsvorm is dochter
B
De persoonsvorm is was
C
De persoonsvorm is vakantie
D
De persoonsvorm is het

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de persoonsvorm in de zin?
persoonsvorm
Piet
drinkt
een blikje cola
in de pauze

Slide 17 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Mijn moeder
heeft
mijn brood
gesmeerd

Slide 18 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Janneke
heeft
haar werk
goed
gedaan

Slide 19 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de persoonsvorm van de volgende drie zinnen? Sleep het juiste woord naar het juiste nummertje.
1.

2.

3.
1.
2.
3.
Mijn vader
gaf
mij
vijf euro.
Emmanuel
en
Mark
gaan
voetballen.
Heb
jij
het huiswerk
af?

Slide 20 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Persoonsvorm

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 22 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de pv in de zin:
De leerlingenraad zoekt dit schooljaar nieuwe leden.

Slide 23 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de pv in de zin:
Hoeveel beltegoed heb jij gekregen?

Slide 24 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Leertekst: zinsdeelproef 
De pv is een zinsdeel. De andere zinsdelen vind je met de zinsdeelproef. Vóór de pv kan maar één ander zinsdeel staan.

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Stappenplan

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

 Zin en zinsdelen 
 
 
 Een zinsdeel bestaat uit één of een paar woorden.
Bijvoorbeeld:  de persoonsvorm of het onderwerp. 

 

Slide 27 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik  |   lees  dit boek.  |

   
Dit zijn 3 zinsdelen.


Slide 28 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
De jonge held | kreeg | een onderscheiding.
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Koala's | eten | geen | vlees.
A
juist
B
onjuist

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Over | een paar jaar | heeft | iedereen | een smartwatch.
A
juist
B
onjuist

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Ons team | won | gisteren | een belangrijke sportprijs.
A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

leertekst: onderwerp 
Het onderwerp (o) geeft aan wie of wat iets doet. We zeggen ook wel: het is de hoofdrolspeler van de zin. 

Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar, want: 
  • ze staan meestal naast elkaar; 
De keeper rende richting de bal. Daarna rende hij snel terug naar zijn doel. 
  • als de pv enkelvoud is, is het onderwerp ook enkelvoud. 
Dave schopte de bal naar Jamie. 
  • Als de pv meervoud is, is het onderwerp ook meervoud.
Dave en Jamie maakten samen een doelpunt. 

Slide 33 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

0

Slide 34 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het ow in de zin:
De treinreizigers strandden op het station in Breda.

Slide 35 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het ow in de zin:
De winnaar van de Postcode Loterij kocht direct een Ferrari.

Slide 36 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het ow in de zin:
Zwartbuikhamsters komen in Frankrijk niet meer voor.

Slide 37 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het ow in de zin:
Vorig seizoen heb ik een paar voetbalschoenen versleten.

Slide 38 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoelen 1.8 spelling 
In deze paragraaf leer je:
  • Wanneer je leestekens gebruik;
  • Hoe je de tegenwoordige tijd van werkwoorden schrijft;
  • 10 dicteewoorden.

Slide 39 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Leestekens
Leestekens zorgen ervoor dat zinnen en teksten makkelijker te lezen zijn. Daarom is het belangrijk dat je leestekens herkent en gebruikt.
 

• Aan het eind van een gewone zin gebruik je een punt.
We beginnen vandaag met de kookles.
• Aan het eind van een vraagzin gebruik je een vraagteken.
Heeft iedereen de uitleg begrepen?
• Na een uitroep kun je een uitroepteken gebruiken.
Doe voorzichtig met dat scherpe mes!

Slide 40 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Punt
De punt geeft het 
einde van de zin aan. 

'Het meisje eet een appel.'

Omdat er een punt staat, 
weet je dat de zin niet verder gaat.

Slide 41 - Diapositive


Vraagteken
Soms eindigt een zin 
met een vraagteken.

Dan is de zin een vraag.

Kijk maar:
'Ga jij naar de les?'

Slide 42 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Uitroepteken
Soms eindigt een zin op 
een uitroepteken ( ! ).

Dan is het een uitroep of bevel.

Luister maar:
'Doe je huiswerk!'

Slide 43 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Leertekst: Tegenwoordige tijd van werkwoorden

De persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud (pv-tt-ev) heeft twee vormen.

  1. De stam
  2. stam + -t

Slide 44 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

1. De stam
1 De stam maak je door van het hele werkwoord (infinitief) -en af te halen. Vaak is de ik-vorm hetzelfde als de stam:
werken – werk – ik werk;
fietsen – fiets – ik fiets;
typen – type – ik typ.


Soms moet je de stam een beetje veranderen om er de ik-vorm van te maken:
lopen – lop – ik loop;
verhuizen – verhuiz – ik verhuis;
spellen – spell – ik spel.


1 De stam gebruik je:
• bij ik: Ik loop. Ik vind een euro op straat.
• bij je of jij achter de persoonsvorm: Verhuis jij? Kom je?
• bij de gebiedende wijs: Ren! Pas op!

Slide 45 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

2. stam+t
2 Stam+ -t gebruik je:
- bij je of jij voor de persoonsvorm: Je loopt. Jij wordt kampioen!
- bij hij, zij of het: Hij bonst. Mijn moeder ziet alles. Het wordt vroeg donker.


De persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud (pv-tt-mv) is hetzelfde als het hele werkwoord (infinitief):
lopen – wij lopen;
verhuizen – jullie verhuizen;
rennen – de spelers rennen.

Slide 46 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions