'Voordat Pien de deur uitgaat, geeft ze haar konijn te eten. Daarna fietst ze naar school.'
Slide 19 - Diapositive
Piet zit op voetbal, Piet staat altijd in de spits. Piet maakt heel veel doelpunten. Zijn teamgenoten zijn heel blij met Piet. Piet eet na de wedstrijd altijd bananen. Daar is Piet dol op. Piet eet iedere dag bijna een kilo fruit.
Slide 20 - Diapositive
Verwijswoorden
Om herhaling te voorkomen gebruiken schrijvers 'verwijswoorden'. Dit zijn woorden die in de plaats staan van een ander woord, dat houdt de tekst beter leesbaar.
'Het laat Job koud dat hij dit jaar blijft zitten.'
Slide 21 - Diapositive
Verwijswoorden vinden
Om erachter te komen waar het verwijswoord naar verwijst, maak je er een vraag van. Op de plaats van het verwijswoord zet je wie, wat, waar of welke:
Het laat Job koud dat hij dit jaar blijft ziten.
WAT laat Job koud? Dat hij dit jaar blijft zitten.
Slide 22 - Diapositive
Peter heeft een grapje gemaakt. Hij heeft alle klokken een uur verzet.
Slide 23 - Question ouverte
Mijn moeder koopt iedere week nieuwe schoenen, dat vind ik echt overdreven.