2.3 Grote en kleine beelden

2.3
Grote en kleine beelden
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

2.3
Grote en kleine beelden

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het einde van de les kan je:
- Uitleggen wat er gebeurt met de voorwerpsafstand bij een vergroot en verkleind beeld
- Uitleggen wat er gebeurt met de beeldafstand bij een vergroot en verkleind beeld
- Uitleggen hoe je de vergrotingsfactor kan uitrekenen
- Uitleggen wat er gebeurt als je in- of uitzoomt met een camera
- Uitleggen hoe je de vergroting in een microscoop en telescoop kan bepalen en veranderen

Slide 2 - Diapositive

Hoe luidt de lenzenformule?

Slide 3 - Question ouverte

In welke situatie maak je gebruik van een vergroot beeld? En in welke situatie maak je gebruik van een verkleind beeld?

Slide 4 - Question ouverte

Vergrootte beelden
Bij een vergroot beeld plaats je het voorwerp vlak achter het brandpunt. Hierdoor ontstaat het beeldpunt ver achter de lens.

Hoe ziet dat eruit?

Dit hoef je nergens in te vullen, maar je moet het antwoord wel kunnen geven tijdens het bespreken.

Slide 5 - Diapositive

Verkleine beelden
Bij een verkleind beeld staat het voorwerp heel ver van de lens.
Hierdoor komt het beeldpunt heel dicht bij de lens te staan.

Hoe ziet dat eruit?

Dit hoef je nergens in te vullen, maar je moet het antwoord wel kunnen geven tijdens het bespreken.

Slide 6 - Diapositive

Vergrotingsfactor
De vergrotingsfactor geeft aan hoeveel keer zo groot (of klein) een beeld wordt.
Dit is te berekenen met 2 formules:


Welke eenheid heeft de vergrotingsfactor?
Vul je antwoord in op de volgende dia
N=vb
N=VB

Slide 7 - Diapositive

Wat is de eenheid van de vergrotingsfactor?

Slide 8 - Question ouverte

Hoe groot is in de
linker tekening
de vergroting?
A
0,5
B
1
C
2
D
0

Slide 9 - Quiz

Wat kun je over de vergroting zeggen als de vergroting N kleiner is dan 1?
A
niks bijzonders
B
beeld is groter dan voorwerp
C
beeld en voorwerp zijn even groot
D
beeld is kleiner dan voorwerp

Slide 10 - Quiz

Een voorwerp is 23 mm groot
Er wordt een beeld van gemaakt met een grootte van 36 cm. Hoe groot is de vergroting?
A
0,063
B
0,63
C
1,6
D
16

Slide 11 - Quiz

v = 34 cm, f = 21 cm, b =?
Bereken ook de vergroting!

Slide 12 - Question ouverte