Praktische Economie les 1 paragraaf 1

WAT IS ECONOMIE?
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

WAT IS ECONOMIE?

Slide 1 - Diapositive

Wat is Economie?

1. Kiezen
2. Ruilen
3. Vraag en aanbod
4. Geld
5. Behoeften

Slide 2 - Diapositive

0

Slide 3 - Vidéo

Economie
  • We hebben niet genoeg tijd, geld en energie om alles te doen of te kopen wat we willen
  • Daarom moeten we kiezen
  • Economie is de wetenschap die bestudeert hoe mensen keuzes maken en wat de gevolgen van die keuzes zijn voor de maatschappij  

Slide 4 - Diapositive

Economie
Het draait dus om keuzes: 
  • Wat wil ik kopen? 
  • Wat kan ik kopen? 
  • Ga ik lenen of sparen? 
  • Ga ik werken of niet? 
  • Ga ik een eigen bedrijf beginnen? 
  • Nog meer?  

Slide 5 - Diapositive

Economie
Maar bij economie kijken we ook naar vragen als:
  • Hoe kan een spel als Fortnite gratis zijn?
  • Waarom is Verstappen zo duur?
  • Waarom is de rente op mijn spaargeld zo laag?
  • Waarom verdient een kassière van 20 jr. meer geld per uur dan een kassière van 18 jr.?
  • Wat betekent de Brexit voor mij?
  • Hoe word ik rijk met Youtube?
  • Wat kost COVID-19?

Slide 6 - Diapositive

Economie: vier pijlers

Slide 7 - Carte mentale

Pincode
online tool
- alle opgaven uit het boek
- test jezelf
- rekentrainer
- samenvatting om begrippen te leren)

Nu aanmelden in klas!

Slide 8 - Diapositive

Pincode
 Vandaag:
  • Paragraaf 1.1 uitleg
  • Paragraaf 1.1 online maken en nakijken

Slide 9 - Diapositive

Wat zijn 'middelen' in de economie?

Slide 10 - Carte mentale

Welk goed hebben jullie voor het laatst geconsumeerd?

Slide 11 - Carte mentale

Paragraaf 1.1
Voor niks gaat de zon op!

Jouw financien

Slide 12 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kunt de economische begrippen schaars goed, vrij goed, middelen, behoeften, zelfvoorziening, consument en consumptiegoed herkennen in praktijksituaties en toelichten.

  • Je kunt de vier productiefactoren onderscheiden

  • Je kunt het verschil uitleggen tussen een consumptiegoed en een kapitaalgoed

Slide 13 - Diapositive

Productiefactoren
Natuur --> Wat de natuur biedt voor productie
Arbeid --> Menselijke inspanning

Kapitaal --> Goederen die nodig zijn voor productie

Ondernemerschap --> Bovenstaande combineren

Slide 14 - Diapositive

Schaarse vs. vrije goederen
Schaarse goederen --> Productiefactoren voor nodig

Vrije goederen -->
Dit komt 'vanzelf'

Schaarste dwingt tot maken van keuzes

Slide 15 - Diapositive

Behoeften van mensen
Economie --> Bestuderen hoe mensen hun behoeften proberen te bevredigen door middel van schaarse goederen.
Hiervoor heb je middelen nodig


Slide 16 - Diapositive

In je behoeften voorzien
Zelfvoorziening --> zelf producten maken
Consument --> Je koopt goederen en diensten

Slide 17 - Diapositive

Prioriteiten
Je kunt niet in al je behoeften voorzien doordat middelen schaars zijn. Je moet keuzes maken.

primaire (basis) en secundaire (overige) behoeften

Bepalen wat je het belangrijkste vindt, noem je prioriteiten stellen.

Slide 18 - Diapositive

Consumptiegoed vs. kapitaalgoed

Slide 19 - Diapositive

Goederen
Tastbare producten waarmee je in je behoefte kunt voorzien.

Gebruiksgoederen gaan langere tijd mee, zoals een fiets.
Verbruiksgoederen raken op, zoals voedsel of shampoo.

Slide 20 - Diapositive

Diensten
Activiteiten waarmee je in iemands behoeften voorziet, zoals bediening in een restaurant of het knippen van iemands haar.

Slide 21 - Diapositive

Wat heb je geleerd?

Slide 22 - Diapositive

1.1 Voor niks gaat de zon op

Slide 23 - Diapositive

Primaire behoeften zijn ...
A
de noodzakelijke behoeften.
B
de luxe behoeften.

Slide 24 - Quiz

Het hebben van een fiets is een ...
A
primaire behoefte.
B
secundaire behoefte

Slide 25 - Quiz

Basisbehoeften
Overige behoeften

Slide 26 - Question de remorquage

Geef een voorbeeld van vrije goederen

Slide 27 - Carte mentale

Schaarsgoed
Vrijgoed

Slide 28 - Question de remorquage

'Prioriteiten stellen' betekent...
A
kiezen wat je het leukst vindt
B
kiezen wat je het meest belangrijk vindt
C
kiezen wat je het lekkerst vindt
D
kiezen wat je het minst leuk vindt

Slide 29 - Quiz

Wat is zelfvoorziening?

Slide 30 - Question ouverte

Huiswerk

  • Paragraaf 1.1 online maken en nakijken
  • Paragraaf 1.1 leren

Slide 31 - Diapositive