Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, laptop).
Telefoon is thuis of in mijn kluis
Mijn jas hangt aan de kapstok.
Ik heb geen pet of capuchon op.
Ik heb geen eten of drinken meer bij mij.
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3
Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Ik zit klaar voor de les:
Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, laptop).
Telefoon is thuis of in mijn kluis
Mijn jas hangt aan de kapstok.
Ik heb geen pet of capuchon op.
Ik heb geen eten of drinken meer bij mij.
Slide 1 - Diapositive
Rekenvraag: Shuba Shuba verkoopt verschillende soorten sushi. Afgelopen week werden 2.200 sushi’s verkocht. 32% was sashimi. Bereken hoeveel sashimi er verkocht werd
Slide 2 - Question ouverte
H1 §4a Wordt alles duurder?
Slide 3 - Diapositive
Deze les:
Terugblik
Huiswerk bespreken
Instructie: reserveren, koopkracht & inflatie
Opdrachten maken in LU
Evalueren hoe de les ging
Slide 4 - Diapositive
Terugblik:
De vorige les hebben we het gehad over:
rekenen van week naar maand en andersom
Slide 5 - Diapositive
Een maandbedrag reken ik om naar een weekbedrag door:
A
: 52 en dan x12
B
x 12 en dan : 52
C
x52 en dan :12
D
: 12 en dan x 52
Slide 6 - Quiz
De truc is om het bedrag eerst om te rekenen naar een jaarbedrag
A
klopt
B
klopt niet
Slide 7 - Quiz
Je geeft elke week € 7,30 uit in AH. Hoeveel is dat per maand?
Slide 8 - Question ouverte
Van week naar maand met de verhoudingstabel
Slide 9 - Diapositive
Huiswerk nakijken
Zijn er nog vragen over het huiswerk ?
K: 9 & 10 (21)
TL: 9 t/m 11 (21)
Let op:
Kijk je huiswerk nu na!
Slide 10 - Diapositive
Lesdoel:
Ik weet:
weet hoe je een reservering berekent
wat koopkracht & inflatie betekenen
Slide 11 - Diapositive
Reserveren
Als je over een tijd iets duurs wilt kopen, is het verstandig om elke week of elke maand een vast bedrag daarvoor te reserveren.
Reserveren is een een moeilijk woord voor sparen
Je reserveert vooral voor incidentele uitgaven zoals
een nieuwe winterjas of een vakantie.
Slide 12 - Diapositive
Reserveren
Reservering per maand = benodigd bedrag : aantal maanden
Slide 13 - Diapositive
Bijvoorbeeld
Je wilt over een jaar een nieuwe telefoon van €760 kopen. Van je ouders krijg je € 100. Hoeveel moet je per maand reserveren?
€760 - €100 = €660 heb je nog nodig
€660 : 12 = €55 moet je per maand reserveren (=sparen)
Slide 14 - Diapositive
Kader:
1: maak opdracht 2 & 3 (blz 22)
2: Lees het blauwe tekstvak:
Wat kost het om een scooter te rijden (23)
3: Maak opdracht 4 & 5 (blz 23)
TL: extra instructie zie blz 24
timer
5:00
Slide 15 - Diapositive
Wat kost het om scooter te rijden?
Slide 16 - Carte mentale
Wat kost het om scooter te rijden?
de aanschafprijs
verzekeringen
benzine (of elektriciteit)
onderhoud en reparaties
Slide 17 - Diapositive
Welke kosten vallen onder de vaste lasten?
A
de aanschafprijs
B
verzekeringen
C
benzine (of elektriciteit)
D
onderhoud en reparaties
Slide 18 - Quiz
Je scooter rijdt 1:35 (met 1 liter benzine kun je 35km rijden) Benzineprijs: €1,96 Aantal km dat je per maand rijdt: 245km Wat kost de benzine per maand?
Slide 19 - Question ouverte
Voor welke kosten moet je een reservering maken?
A
de aanschafprijs
B
verzekeringen
C
benzine (of elektriciteit)
D
onderhoud en reparaties
Slide 20 - Quiz
Slide 21 - Diapositive
TL:
samen opdracht 10 (24)
timer
5:00
Slide 22 - Diapositive
Koopkracht
Je koopkracht laat zien hoeveel goederen en diensten je met je inkomen kunt kopen.
Koopkracht = hoeveel kan ik kopen
Je koopkracht hangt af:
De prijzen van de dingen die je koopt
De hoogte van je inkomen
Slide 23 - Diapositive
Koopkracht stijging
Je koopkracht stijgt: Als je inkomen stijgt en de prijzen blijven hetzelfde.
Je koopkracht stijgt: Als je inkomen gelijk blijft, maar de prijzen lager zijn geworden
Wanneer je koopkracht stijgt >> kun je meer behoeften vervullen (meer kopen) >> Je welvaart stijgt dan.
Slide 24 - Diapositive
Koopkracht daling
Je koopkracht daalt: Als je inkomen hetzelfde blijft maar de prijzen stijgen (alles wordt dan duurder, dus kun je minder kopen) Je koopkracht daalt: Als je inkomen minder wordt en de prijzen gelijk blijven
Wanneer je koopkracht daalt >> kun je meer behoeften vervullen (minder kopen) >> Je welvaart daalt dan.
Slide 25 - Diapositive
Slide 26 - Diapositive
Inflatie en deflatie
Als de prijzen stijgen dan noem je dat inflatie
Als de prijzen dalen noem je dat deflatie
Door inflatie wordt het geld minder waard.
Inflatie (en deflatie) bereken je in procenten (%)
Slide 27 - Diapositive
Slide 28 - Vidéo
Als er inflatie is en je inkomen blijft gelijk, dan..
A
daalt je koopkracht
(kun je minder kopen)
B
Stijgt je koopkracht
(kun je meer kopen)
Slide 29 - Quiz
Maak opdracht:
K: 6 t/m 8 (23-24)
TL: (af)maken opdracht
4, 5, 6, 9 10 en 11 (23-25)
timer
5:00
Slide 30 - Diapositive
Reserveren is een moeilijk woord voor
Slide 31 - Carte mentale
Koopkracht betekent hoeveel je met je inkomen kunt kopen
A
klopt
B
klopt niet
Slide 32 - Quiz
De koopkracht stijgt als..
A
als je inkomen daalt
en de prijzen blijven gelijk
B
als je inkomen gelijk blijft
en de prijzen dalen
C
als je inkomen stijgt
en de prijzen blijven gelijk
D
als je inkomen gelijk blijft
en de prijzen stijgen