Leestips en woordenboekgebruik

Duits leestips
- Ik ken de signaalwoorden en ik weet welk verband ze aangeven

- Ik ken de veelvoorkomende leestoetsvragen in het Duits

-  Ik kan een woordenboek snel en eenvoudig gebruiken op de leestoets 
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Duits leestips
- Ik ken de signaalwoorden en ik weet welk verband ze aangeven

- Ik ken de veelvoorkomende leestoetsvragen in het Duits

-  Ik kan een woordenboek snel en eenvoudig gebruiken op de leestoets 

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Veelvoorkomende vragen
1. Was macht der 1. Absatz deutlich? 
Was wird aus dem 1. Absatz deutlich? 
2. Welche Aussage stimmt mit dem 2. Absatz überein? 
3. Welches Wort passt im Sinne des Textes in die Lücke in Absatz 3? 

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Tips onbekende woorden
1. Kijk naar de zin(nen) er om heen: de context. Vaak kun je uit de context al een globale betekenis afleiden. In de opsomming “giraffen, olifanten, krodillen en XXXXXX” weet jij dat XXXXXX ook een exotisch dier moet zijn.
2. Lijkt het op het Nederlands? Bijvoorbeeld: gesprek – Gespräch 
3. Lijkt het op een woord dat je vanuit een andere taal leerde?  democracy – democratie – Demokratie
4. Knip het woord in stukjes. Kijk niet alleen naar het woord als geheel. Misschien ken je al enkele stukjes van het woord: bijv. unverständlich = un (=ont…) + verständlich = on + begrijpelijk
5. Spreek het woord in gedachten uit.  Soms “hoor” je dan dat het op het Nederlands lijkt. Bijvoorbeeld: het Duitse woord Flut spreek je uit als [floet], dat lijkt al veel op de betekenis: vloed.

Slide 5 - Diapositive

Tips onbekende woorden (2)
6. Doorlezen. Een goed woordenboek geeft voorbeeldzinnen en een lijstje van alle betekenissen die een woord kan hebben. Neem niet klakkeloos de eerste betekenis over, maar ga na of de gevonden betekenis ook past bij wat je gelezen hebt!
7. Afkortingen. Elk woordenboek werkt met afkortingen. Bijv. “mil.” betekent dat het woord in militair taalgebruik gebruikt wordt. Lees niet  over die afkortingen heen, want dan ontgaat je een belangrijk deel van de betekenis.
8. Samenstellingen. Hele lange woorden vind je niet in het woordenboek. Bijvoorbeeld: Sommerferien. Je moet de woorden in stukjes opknippen en de vertaling van die stukjes opzoeken. Opzoeken: Sommer en Ferien
9. Werkwoordsvormen. In het woordenboek staan alleen de infinitieven van werkwoorden. Je kunt dus niet zomaar opzoeken: geholfen of hilft. Dan moet je weten dat het bij helfen hoort. Dat staat er wel in. Achterin vind je een lijst met sterke werkwoorden en hun vormen in de verleden tijd en het voltooid deelwoord.
10. Meervoud. In het woordenboek Duits-Nederlands staat alleen het enkelvoud van een woord. Je kunt dus niet Schlösser terugvinden, maar wel Schloss.

Slide 6 - Diapositive

Nu jullie.... 
Ga aan de slag met het woordenboek. Zorg dat je zo snel mogelijk bent! 

Slide 7 - Diapositive

Zet in de juiste alfabetische volgorde:
S - W - U - D - F - X

Slide 8 - Question ouverte

Wat is de juiste alfabetische volgorde?
A
Freispruch - freundlich - Frechheit - fressen - freisprechen
B
Frechheit - freisprechen - Freispruch - fressen - freundlich
C
Frechheit - Freispruch - freisprechen - fressen - freundlich
D
Frechheit - freisprechen - Freispruch - freundlich - fressen

Slide 9 - Quiz

Noteer het woord waarnaar het woord verwijst (en wat je dus in het woordenboek kan vinden).
Bijv: hilft --> helfen

Slide 10 - Diapositive


bäckt

Slide 11 - Question ouverte


geschah

Slide 12 - Question ouverte

Wat betekent de volgende uitdrukking?
Weet je het niet, zoek het dan op in het woordenboek!

Der Apfel fällt nicht weit vom Stamm.

Slide 13 - Question ouverte

Zoek op:
Nachwuchssorgen

Slide 14 - Question ouverte

Zoek op:
Tourismuswerbung

Slide 15 - Question ouverte

Zoek op:
Ähnlichkeiten

Slide 16 - Question ouverte

Vertaal de volgende zin:
Die Schiffpassagiere machen einen Kreuzfahrt nach Schweden.

Slide 17 - Question ouverte

Slide 18 - Diapositive

Duits leestips
- Ik ken de signaalwoorden en ik weet welk verband ze aangeven

- Ik ken de veelvoorkomende leestoetsvragen in het Duits

-  Ik kan een woordenboek snel en eenvoudig gebruiken op de leestoets 

Slide 19 - Diapositive

Veel geoefend... Wat vind je nog lastig?

Slide 20 - Carte mentale

Stel hier een vraag over deze les.

Slide 21 - Question ouverte