Grammatica zinsdelen pv t/m mv hv1a

Ontleden zindelen
Ontleden zinsdelen
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 7 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Ontleden zindelen
Ontleden zinsdelen

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het einde van deze les heb je geoefend met het ontleden van de zindelen:
Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Verdeel in zinsdelen:
De schoenmaker weigert de clown zijn schoenen te geven. Zet strepen tussen de zinsdelen en schrijferonder: o: ... pv: ....

Slide 4 - Question ouverte

Grammatica
  • Redekundig ontleden: zinsdelen benoemen
  • Taalkundig ontleden: woordsoorten benoemen

Slide 5 - Diapositive

Elk stukje hoort erbij
Elke stukje van de zin hoort erbij en heeft dus een naam. 
Alle losse delen vormen samen de gehele zin.
Je kan het vergelijken met een puzzel. Een puzzel is ook niet compleet als er een stukje mist. 

Slide 6 - Diapositive

Werkwoord
  • drukt een handeling, situatie of gebeurtenis uit
  • kun je vervoegen
  • het hele werkwoord heet: infinitief

Slide 7 - Diapositive

Persoonsvorm vinden
Om zinsdeelstrepen te kunnen zetten, moet je eerst de PV vinden.

De PV is altijd een werkwoord.

PV:
Tijdproef: tegenwoordige tijd <--> verleden tijd (heb <--> had)
Getalproef: Enkelvoud <--> meervoud (ik <--> wij, Jan <--> Jan en Willem)






Slide 8 - Diapositive

Welke zinsdelen ken je al?

Slide 9 - Carte mentale

Voorbeeld zinsdeelstrepen:
Mevrouw Van den Bosch geeft drie keer in de week les aan de leerlingen van hv1a.
De zinsdeelstrepen:
Elk deel van de zin die je voor de PV kan plaatsen en een correcte zin vormen, is een zinsdeel.

PV = geeft --> Die tussen strepen zetten en ook voor en achter de zin een streep.
Mevrouw Hooi staat er al voor en is dus een zinsdeel.
twee geeft mevrouw ... nee.                  twee keer geeft mevrouw... ja
in geeft mevrouw ... ja              in de geeft mevrouw.... nee
in de week geeft mevrouw.. ja = zindeel en dus streep daarachter
les geeft mevrouw.... ja = zinsdeel en dus streep erachter
aan... nee       aan de... nee       aan de leerlingen... nee = zinsdeel en dus streep erachter
aan de leerlingen van... nee      aan de leerlingen van m1a...  ja de streep achter 'leerlingen' mag naar m1a (die staat er al)

Correct: | Mevrouw Van den Bosch | geeft | drie keer |in de week | les | aan de leerlingen van hv1a .|

Slide 10 - Diapositive

De puzzel van het ontleden
De puzzel moet compleet zijn en alle stukjes passen in elkaar en heb je nodig om de zin/puzzel compleet te krijgen.
Stap 1: PV = werkwoord, Je doet getalproef (ev-mv) of tijdproef (tt-vt).
Stap 2: zindeelstrepen plaatsen --> elk deel dat voor de ~PV kan en een correcte zin blijf = een zinsdeel
Stap 3WWG = alle werkwoorden in de zin (inclusief de voorzetsels die erbij horen, zoals 'te kijken'.
Stap 4: O = Wie/wat + WWG
Stap 5: LV = Wie/wat + WWG + O
Stap 6: MVW = Aan wie/voor wie + WWG + O + LV
Stap 7: BWB = De prullenbak van de zin. wat nog geen naam heeft gaat daarin en is dus de BWB

Slide 11 - Diapositive

Ik heb vandaag al veel berichten aan leerlingen gestuurd.
Wat is de PV?

Slide 12 - Carte mentale

Ik heb vandaag al veel berichten aan leerlingen gestuurd.
Wat is het WWG?

Slide 13 - Carte mentale

Ik heb vandaag al veel berichten aan leerlingen gestuurd.
Wat is het O?

Slide 14 - Carte mentale

Ik heb vandaag al veel berichten aan leerlingen gestuurd.
Wat is het LV?

Slide 15 - Carte mentale

Ik heb vandaag al veel berichten aan leerlingen gestuurd.
Wat is het MVW?

Slide 16 - Carte mentale

Persoonsvorm

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

Werkwoordelijk gezegde

Slide 19 - Diapositive

Onderwerp
Wie of wat (vaak een wie)
+
werkwoordelijk gezegde
=
het onderwerp


Slide 20 - Diapositive

Lijdend voorwerp
Wie of wat (vaak een wat)
+
werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
=
Het lijdend voorwerp


Slide 21 - Diapositive

meewerkend voorwerp
Aan wie of voor wie
+
werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
+
Het lijdend voorwerp
=
Het meewerkend voorwerp

Let op: Zit er geen lijdend voorwerp in een zin, dan zit er dus ook geen meewerkend voorwerp in de zin.

Slide 22 - Diapositive

Voor vandaag heeft mevrouw Hooi deze Lessonup
gemaakt voor de leerlingen.
Wat is de PV?

Slide 23 - Carte mentale

Voor vandaag heeft mevrouw Hooi deze Lessonup
gemaakt voor de leerlingen.
Wat is het WWG?

Slide 24 - Carte mentale

Voor vandaag heeft mevrouw Hooi deze Lessonup
gemaakt voor de leerlingen.
Wat is het O?

Slide 25 - Carte mentale

Voor vandaag heeft mevrouw Hooi deze Lessonup
gemaakt voor de leerlingen.
Wat is het LV?

Slide 26 - Carte mentale

Voor vandaag heeft mevrouw Hooi deze Lessonup
gemaakt voor de leerlingen.
Wat is het MVW?

Slide 27 - Carte mentale

Voor vandaag heeft mevrouw Hooi deze Lessonup
gemaakt voor de leerlingen.
Wat is het BWB?
(nog niet behandeld)

Slide 28 - Carte mentale

Slide 29 - Vidéo

Slide 30 - Vidéo

Slide 31 - Vidéo

Slide 32 - Vidéo

Slide 33 - Vidéo