1hv Grammatica zinsdelen pv en o les 1

Ontleden zindelen
Ontleden zinsdelen
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 8 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Ontleden zindelen
Ontleden zinsdelen

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het einde van deze les heb je geoefend met het ontleden van de zindelen:
Persoonsvorm
Onderwerp


Aan het einde van deze lessenserie kan je benoemen welke stappen je moet maken om de pv, zinsdelen, wwg en het o te vinden in een zin!

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Grammatica
  • Redekundig ontleden: zinsdelen benoemen
  • Taalkundig ontleden: woordsoorten benoemen

Slide 4 - Diapositive

Elk stukje hoort erbij
Elke stukje van de zin hoort erbij en heeft dus een naam. 
Alle losse delen vormen samen de gehele zin.
Je kan het vergelijken met een puzzel. Een puzzel is ook niet compleet als er een stukje mist. 

Slide 5 - Diapositive

Welke zinsdelen ken je al?

Slide 6 - Carte mentale

Verdeel in zinsdelen:
De schoenmaker weigert de clown zijn schoenen te geven.

Slide 7 - Question ouverte

Werkwoord
  • drukt een handeling, situatie of gebeurtenis uit
  • kun je vervoegen
  • het hele werkwoord heet: infinitief

Slide 8 - Diapositive

Ik heb vandaag al veel berichten aan leerlingen gestuurd.
Wat is de PV?

Slide 9 - Carte mentale

Ik heb vandaag al veel berichten aan leerlingen gestuurd.
Wat is het WWG?

Slide 10 - Carte mentale

Ik heb vandaag al veel berichten aan leerlingen gestuurd.
Wat is het O?

Slide 11 - Carte mentale

Ik heb vandaag al veel berichten aan leerlingen gestuurd.
Wat is het LV?

Slide 12 - Carte mentale

Ik heb vandaag al veel berichten aan leerlingen gestuurd.
Wat is het MVW?

Slide 13 - Carte mentale

Ik heb vandaag al veel berichten aan leerlingen gestuurd.
Wat is het BVB?

Slide 14 - Carte mentale

Ik heb vandaag al veel berichten aan leerlingen gestuurd.
Wat is het BWB?

Slide 15 - Carte mentale

Persoonsvorm (PV)

Je zoekt eerst de persoonsvorm. Hoe doe je dat?
- Door de zin van tijd (tegenwoordige tijd/ verledentijd) te veranderen: tijd-proef
- Door de zin van getal te veranderen (meervoud/ enkelvoud): getal-proef
- De zin vragend te maken. De persoonsvorm komt dan als eerste woord te staan.

Voorbeeld:
De docent heeft het hele jaar Nederlands aan de onderbouw. gegeven.
- Tijd: De docent had het hele jaar Nederlands aan de onderbouw gegeven. Het werkwoord dat van tijd veranderd is de persoonsvorm  had = heeft
- Getal: De docenten hadden het hele jaar Nederlands aan de onderbouw gegeven. Het werkwoord dat met de meervoud mee veranderd is de persoonsvorm  hebben = heeft
- Vraag: heeft de docent het hele jaar Nederlands aan de onderbouw gegeven?  Heeft
De persoonsvorm onderstreep je en je zet het woord tussen strepen.
De docent | heeft | het hele jaar Nederlands aan de onderbouw gegeven.

Slide 16 - Diapositive

Persoonsvorm

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

Strepen zetten/ zin verdelen in zinsdelen
Aan het begin en het einde van de zin zet je ook meteen een streep:
| De docent | heeft | het hele jaar Nederlands aan de onderbouw gegeven. |
Alles wat je voor de persoonsvorm kan plaatsen met behoud van de betekenis van de zin en correct geformuleerd is een zindeel en krijg dus een streep.








Slide 19 - Diapositive

Uitwerking
| De docent | heeft | het hele jaar Nederlands aan de onderbouw gegeven. |
De  niet
De docent  wel
Het  niet
Het hele  niet
Het hele jaar  wel
| De docent | heeft | het hele jaar | Nederlands aan de onderbouw gegeven. |
Nederlands  wel
| De docent | heeft | het hele jaar| Nederlands | aan de onderbouw gegeven, |
Aan  niet
Aan de  niet
Aan de onderbouw  wel
Eindresultaat:
| De docent | heeft | het hele jaar| Nederlands | aan de onderbouw gegeven. |

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

Onderwerp
Wie of wat (vaak een wie)
+
werkwoordelijk gezegde
=
het onderwerp


|Mevrouw Hooi | geeft |uitleg |over het redekundig ontleden.|
PV = geeft 
Wie of wat geeft? --> Mevrouw Hooi  --> O = Mevrouw Hooi


Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Vidéo

Voor vandaag heeft mevrouw Hooi deze Lessonup
gemaakt voor de ijverige leerlingen.
Wat is de PV?

Slide 24 - Carte mentale

Voor vandaag heeft mevrouw Hooi deze Lessonup
gemaakt voor de ijverige leerlingen.
Wat is het WWG?

Slide 25 - Carte mentale

Voor vandaag heeft mevrouw Hooi deze Lessonup
gemaakt voor de ijverige leerlingen.
Wat is het O?

Slide 26 - Carte mentale

Voor vandaag heeft mevrouw Hooi deze Lessonup
gemaakt voor de ijverige leerlingen.
Wat is het LV?

Slide 27 - Carte mentale

Voor vandaag heeft mevrouw Hooi deze Lessonup
gemaakt voor de ijverige leerlingen.
Wat is het MVW?

Slide 28 - Carte mentale

Voor vandaag heeft mevrouw Hooi deze Lessonup
gemaakt voor de ijverige leerlingen.
Wat is het BWB?

Slide 29 - Carte mentale

Werk voor de deze en de volgende les:

  • PV - Blz. 39/40/41, opdracht 1, 2, 3 
  • O - Blz. 42/43/44, opdracht 1, 2, 3

Wat niet af is na de les van donderdag = huiswerk, dus verdeel het goed!
timer
15:00

Slide 30 - Diapositive

Ik kan de pv vinden, zinsdeelstrepen plaatsen, het werkwoordelijk en gezegde en het onderwerp benoemen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Sondage

Leerdoelen
Aan het einde van deze les heb je geoefend met het ontleden van de zindelen:
Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde


Aan het einde van deze lessenserie kan je benoemen welke stappen je moet maken om de pv, zinsdelen, wwg en het o te vinden in een zin!

Slide 32 - Diapositive

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 33 - Question ouverte

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 34 - Question ouverte

Werkwoordelijk gezegde

Alle werkwoorden in de zin
| De docent | heeft | het hele jaar| Nederlands | aan de onderbouw gegeven. |
WWG = heeft gegeven
Onderwerp
Wie/wat + persoonsvorm of werkwoordelijk gezegde
Vaak is het een wie!
Wie of wat heeft gegeven?  De docent
O = de docent





Slide 35 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Vidéo

Lijdend voorwerp
Wie of wat (vaak een wat)
+
werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
=
Het lijdend voorwerp


Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Vidéo

Slide 40 - Vidéo

Bijwoordelijke bepaling vind je in de volgende sheet

Slide 41 - Diapositive

Slide 42 - Vidéo