Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
4.2 Wat levert het op?
4.2 Wat levert het op
Hoofdstuk 4 Goed gemaakt?
1 / 26
suivant
Slide 1:
Diapositive
Economie
Voortgezet speciaal onderwijs
Leerroute 1
Cette leçon contient
26 diapositives
, avec
quiz interactifs
,
diapositives de texte
et
1 vidéo
.
La durée de la leçon est:
45 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
4.2 Wat levert het op
Hoofdstuk 4 Goed gemaakt?
Slide 1 - Diapositive
Wat weten we nog/al?
Slide 2 - Diapositive
Wat is produceren?
A
Het transporteren van goederen
B
Het maken van goederen en leveren van diensten
C
Het promoten van merken
D
Het verkopen van producten
Slide 3 - Quiz
Wat is de bedrijfskolom?
A
Een soort organisatiestructuur van een onderneming.
B
Alle bedrijven die meewerken aan een product.
C
Een kolom in een kantoorgebouw.
D
Een grafische weergave van bedrijfsprocessen.
Slide 4 - Quiz
Wat zijn productiekosten?
A
Kosten voor marketing
B
Kosten voor transport
C
Kosten voor verzekeringen
D
Alle kosten die je maakt bij het produceren.
Slide 5 - Quiz
Welke bedrijven gebruiken grondstoffen en materialen voor het produceren van goederen?
A
Agrarische bedrijven
B
Dienstverlenende bedrijven
C
Industriële bedrijven
Slide 6 - Quiz
Begrippen paragraaf 4.1
Produceren
Bedrijfskolom
Toegevoegde waarde
Productiekosten
Kostprijs per product
Productiesectoren
Slide 7 - Diapositive
Leerdoelen 4.2
Je weet wat een ondernemer is.
Je kent de drie productiefactoren
Je kunt uitleggen wat investeren is.
Je weet wat concurrenten zijn.
Je kunt winst berekenen.
Je weet wat verlies is.
Slide 8 - Diapositive
Ondernemer
Een zelfstandig
ondernemer
is iemand die met een eigen bedrijf zijn inkomen verdient.
Sommige werken in hun eentje, ben ben je een ZZP-er.
Sommige ondernemers hebben wel personeel in dienst.
Slide 9 - Diapositive
Wat is het kenmerk van een ZZP-er?
A
Werken zonder personeel
B
Altijd in loondienst werken.
C
Altijd in dienst van een ander bedrijf.
D
Veel personeel in dienst hebben.
Slide 10 - Quiz
Vraag 24 Klassikaal
Slide 11 - Diapositive
Productiefactoren
Alles wat je nodig hebt om te kunnen produceren, noem je
productiefactoren
. Deze kun je in drie groepen verdelen:
Natuur
: alles wat de natuur levert
Arbeid
: al het werk dat mensen doen
Kapitaal
: geld waarmee je hulpmiddelen koopt, dit zijn
kapitaalgoederen
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Vidéo
Wat is een voorbeeld van een kapitaalgoed?
A
Vis voor een visserij
B
Zaden voor landbouw
C
Machines voor een fabriek
D
Olie voor energieproductie
Slide 14 - Quiz
Vraag 26 klassikaal
Slide 15 - Diapositive
Concurrenten
Er zijn veel bedrijven die dezelfde soort producten maken of dezelfde diensten leveren.
Die bedrijven zijn elkaars
concurrenten
.
Ze willen dat je voor hun product of bedrijf kiest.
Daarom proberen ze klanten te lokken met bijvoorbeeld reclame, lage prijzen, betere producten of extra service.
Slide 16 - Diapositive
Wat is een strategie die concurrenten gebruiken om klanten te winnen?
A
Gebrek aan keuzemogelijkheden
B
Geen klantenservice bieden
C
Lage prijzen en betere producten
D
Hoge prijzen en slechte kwaliteit
Slide 17 - Quiz
Winst
Door goederen of diensten te verkopen ontvang je geld.
Dat is de
opbrengst
van de verkoop.
Van de opbrengst moet je eerst alle kosten betalen.
Als er daarna geld overblijft, heb je
winst.
Slide 18 - Diapositive
Vraag 33 Klassikaal
Slide 19 - Diapositive
Verlies
Als het niet goed gaat met je bedrijf, kunnen de kosten hoger worden dan de opbrengsten.
Dan heb je geen winst, maar
verlies
.
Soms heb je geld achter de hand om dit op te vangen.
Of je kunt een lening krijgen bij de bank.
Als een bedrijf lange tijd verlies lijdt en de schulden niet meer kan betalen gaat het
failliet
.
Slide 20 - Diapositive
Wat gebeurt er als een bedrijf lange tijd verlies lijdt en de schulden niet meer kan betalen?
A
Het bedrijf maakt winst.
B
Het bedrijf groeit.
C
Het bedrijf krijgt meer leningen.
D
Het bedrijf gaat failliet.
Slide 21 - Quiz
Investeren
Om te kunnen produceren heeft een bedrijf
kapitaalgoederen
nodig.
Dat kunnen gereedschappen, machines, voertuigen of gebouwen zijn.
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen heet
investeren
.
Een ondernemer investeert om meer, beter of goedkoper te kunnen produceren.
Slide 22 - Diapositive
Vraag 39 klassikaal
Slide 23 - Diapositive
Begrippen paragraaf 4.2
Ondernemer
Productiefactoren
Investeren
Concurrenten
Winst
Verlies
Slide 24 - Diapositive
Je kunt nu
Je weet wat een ondernemer is.
Je kent de drie productiefactoren
Je kunt uitleggen wat investeren is.
Je weet wat concurrenten zijn.
Je kunt winst berekenen.
Je weet wat verlies is.
Slide 25 - Diapositive
Aan het werk!
Maken opdrachten 4.2: 22, 24, 25, 26, 29, 31, 32, 33, 34, 37, 38 en 39
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar? Werk laten zien aan docent.
Veel fout? -> Maken herhalingsopdrachten 4.2
Veel goed? -> Maken plusopdrachten 4.2
timer
25:00
Slide 26 - Diapositive
Plus de leçons comme celle-ci
VMBO 2 par 4.2 wat levert het op
Janvier 2024
- Leçon avec
39 diapositives
Economie
Middelbare school
vmbo g, t
Leerjaar 2
VMBO 2 par 4.2 wat levert het op herhaling
Février 2023
- Leçon avec
36 diapositives
Economie
Middelbare school
vmbo g, t
Leerjaar 2
VMBO 2 par 4.2 wat levert het op
Mars 2022
- Leçon avec
32 diapositives
Economie
Middelbare school
vmbo g, t
Leerjaar 2
4.2 wat levert het op?
Mars 2022
- Leçon avec
19 diapositives
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
VMBO 2 par 4.2 wat levert het op
Février 2023
- Leçon avec
36 diapositives
Economie
Middelbare school
vmbo g, t
Leerjaar 2
4.2 Wat levert het op?
Décembre 2023
- Leçon avec
26 diapositives
Economie
Voortgezet speciaal onderwijs
Leerroute 1
4.2 wat levert het op?
Mars 2023
- Leçon avec
33 diapositives
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
4.2 wat levert het op?
Février 2024
- Leçon avec
27 diapositives
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2