degrees of comparisons

Degrees of comparisons 
Hoe maak je een vergelijking in het Engels?
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Degrees of comparisons 
Hoe maak je een vergelijking in het Engels?

Slide 1 - Diapositive

Waarom is het belangrijk dat je kan vergelijken in het Engels?

Slide 2 - Diapositive

Doel:
Je kan vergelijkingen met korte woorden maken in het Engels.

Slide 3 - Diapositive

Als we zelfstandige naamwoorden vergelijken en iets of iemand is groter / sneller/ leuker / mooier/ lekkerder enz. dan noemen we dat de : vergrotende trap
                      groot       groter

Slide 4 - Diapositive

In het Engels zet je dan -er achter het woord 
small - smaller
fast - faster
high - higher
       small           smaller

Slide 5 - Diapositive

3 Uitzonderingen:
woorden die eindigen op een griekse y
bijv : ugly, lazy, early, heavy
Bij de vergrotende trap verdwijnt de -y
en komt er -ier achter
1

Slide 6 - Diapositive

2
woorden die eindigen op -e
bijv : safe, nice, large
Bij de vergrotende trap komt er een -r achter het woord

Slide 7 - Diapositive

Woorden van 1 lettergreep met 1 klinker die eindigen op 1 medeklinker
3
bijv : big , fat, hot
Bij de vergrotende trap verdubbelt de medeklinker + er
bigger/ fatter/ hotter

Slide 8 - Diapositive

Achter het woord + er zet je dan than
This cupcake is smaller than that one
smaller than

Slide 9 - Diapositive

This magazine is cheap, but that
one is...........
A
cheaper
B
cheaping
C
cheap
D
cheapest

Slide 10 - Quiz

Here is Emily. She's six years old.
Her brother is nine, so he is...........
A
old
B
older
C
olden
D
oldest

Slide 11 - Quiz

Als we vergelijken en iets is het mooist/ grootst/ lekkerst/ leukst enz. dan noemen we dit de overtreffende trap
           groot                 groter                 grootst

Slide 12 - Diapositive

in het Engels zet je dan -est achter het woord 
fastest 
smallest
highest
            small          smaller    smallest

Slide 13 - Diapositive

Voor het woord + est zet je dan the
This is the smallest cupcake they have.

Slide 14 - Diapositive

He is ................. man in our village.
A
strongest than
B
stronger than
C
the strongest
D
the stronger

Slide 15 - Quiz

He has .......... car in our family.
A
faster than
B
the faster
C
fastest than
D
the fastest

Slide 16 - Quiz

woorden die eindigen op een griekse y
Bij de overtreffende trap verdwijnt 
de -y en komt er -iest achter
1
a tasty cupcake 
a tastier cupcake 
the tastiest cupcake

Slide 17 - Diapositive

2
woorden die eindigen op -e
Bij de overtreffende trap komt er een -st achter het woord
a large cupcake
a larger cupcake
the largest cupcake

Slide 18 - Diapositive

Woorden van 1 lettergreep met 1 klinker die eindigen op 1 medeklinker
3
Bij de overtreffende trap
verdubbelt de medeklinker + est
         
a big cupcake
a bigger cupcake
the biggest cupcake

Slide 19 - Diapositive

This is a nice cat. It's much ...............
.
my friend's cat
A
nicer than
B
niceer than
C
the nicest
D
the niceest

Slide 20 - Quiz

This joke was ....................
joke I've ever heard.
A
the funnyest
B
funnyer than
C
the funniest
D
funnier than

Slide 21 - Quiz

London is .............city in Europe.
A
largeer than
B
the largeest
C
larger than
D
the largest

Slide 22 - Quiz

You look ........... yesterday
A
the happyest
B
the happiest
C
happier than
D
happyer than

Slide 23 - Quiz

My dog is ............. than your pony
A
the bigest
B
the biggest
C
biger than
D
bigger than

Slide 24 - Quiz

Als iets net zo groot, mooi, lekker, snel als iets anders is zeg je :
 As ..................... as
This cupcake is as tasty as that one

Slide 25 - Diapositive

Deze rijtjes moet je uit je hoofd leren :



  • much/many - more     - most
  • little/ few     - less        - least
  • bad                - worse   - worst
  • good             - better    - best


Slide 26 - Diapositive

Opdracht:
* 3 volledige Engelse zinnen met minimaal 2 vergelijkingen per   
    zin.
+ bedenk een Engels verhaaltje met minimaal 6 vergelijkingen

Klaar?
Probeer vergelijkingen in jouw kamer te maken.

Slide 27 - Diapositive

Ik kan nu vergelijkingen maken met korte woorden.
A
Ja, het bedenken van de vergelijkingen ging goed en ook de vragen wist ik goed te beantwoorden
B
Nee, ik vind het nog best lastig, ik kom naar een Engels Daltonuur voor meer uitleg.
C
Een beetje, de uitzonderingen vind ik nog best lastig, daar ga ik nog mee oefenen
D
Iets anders.....

Slide 28 - Quiz

Opdracht:

Je gaat luisteren naar een liedje met vergelijkingen.
Loop door het huis en blijf net zolang bewegen als dat je het liedje hoort. Wanneer het is afgelopen, ga je weer zitten voor deel twee van de les.

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Vidéo

Noem een voorbeeld uit het liedje van een vergelijkende trap

Slide 31 - Question ouverte

Er zijn ook lange bijvoeglijke naamwoorden.
Deze hebben 3 of meer lettergrepen:
  • beautiful
  • intelligent
  • wonderful
  • exciting
  • difficult

Slide 32 - Diapositive

Bij deze lange woorden maak je de vergrotende trap door more voor het woord te zetten
  • more beautiful
  • more intelligent
  • more wonderful
  • more exciting

Slide 33 - Diapositive

Bij deze lange woorden maak je de overtreffende  trap door most voor het woord te zetten
  • most beautiful
  • most intelligent
  • most wonderful
  • most exciting

Slide 34 - Diapositive

een aantal woorden van 2 lettergrepen krijgen ook more en most
bijvoorbeeld famous en boring

Slide 35 - Diapositive

This is .............
exercise on the worksheet.
A
the difficultest
B
the most difficult
C
the most difficultest
D
the more difficulter

Slide 36 - Quiz

my sister has ...................
hobby in the world.
A
the most interesting
B
the more interestinger
C
the interestingest
D
the most interstingest

Slide 37 - Quiz

He is .......... teacher in the country.
A
the goodest
B
gooder than
C
the best
D
better than

Slide 38 - Quiz

Oh no, this is my ............ nightmare!
A
badder
B
baddest
C
worse
D
worst

Slide 39 - Quiz

My cousin is ................his classmates
A
the most intelligent
B
the most intelligentest
C
more intelligent than
D
more intelligenter than

Slide 40 - Quiz

My life is ................. yours
A
more boring than
B
more boringer than
C
the most boring
D
the most boringest

Slide 41 - Quiz

Slide 42 - Lien