Paragraaf 10.2 Zwanger en bevallen

Paragraaf 10.2 Zwanger en bevallen
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Paragraaf 10.2 Zwanger en bevallen

Slide 1 - Diapositive

Programma
  • Welkom

  • Bespreken vragen/huiswerk & herhalen
  • Nieuwe stof
  • Opdracht/werkvorm
  • Klassikale afsluiting
  • Aan de slag/huiswerk

Slide 2 - Diapositive

Welk nummer hoort bij welk onderdeel van het vrouwelijke geslachtsorgaan?
eileider
eierstok
baarmoeder
schaamlip
vagina
baarmoedermond
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11

Slide 3 - Question de remorquage

In de                        zitten de onrijpe                 in de                 .
Wanneer de eicel rijp is vindt er een                   plaats.
De rijpe eicel komt na de ovulatie in de                .
De eileider vervoert de            naar de                           . 
Tijdens de                         wordt het baarmoederslijmvlies dikker.
eicelrijping
eicel
eisprong
eierstokken
baarmoeder
eileider
follikels
eicellen

Slide 4 - Question de remorquage

Zet de woorden bij de juiste onderdelen.
zaadcel
celkern
kop
staart
eicel

Slide 5 - Question de remorquage

Leerdoelen
- Je kunt uitleggen wanneer een vrouw zwanger is.
- Je kunt uitleggen hoe een kind groeit in de baarmoeder.
- Je kunt uitleggen hoe de bevalling gaat.
- Je kunt uitleggen waarom en hoe zwangere vrouwen de baby laten onderzoeken.
- Je kunt uitleggen hoe een tweeling ontstaat.

Slide 6 - Diapositive

De bevruchting
Een kern van een zaadcel versmelt met de kern van een eicel, 
dit vindt plaats in de eileider.

Innestelling: na ongeveer 6 dagen zet het bolletje cellen zich vast in het dikke baarmoederslijmvlies. Dan is de vrouw zwanger.

Slide 7 - Diapositive

Zwangerschap heeft 
2 fasen
1. De eerste 12 weken
In deze fase ontstaan alle organen van het kind. Dit heet ontwikkeling, het ongeboren kind heet dan een embryo

2. Van week 12 tot geboorte
In deze fase vindt alleen groei plaats, je noemt het ongeboren kind dan een foetus

Slide 8 - Diapositive

Ontwikkeling van het embryo & Groei van de foetus
1. De eerste 12 weken
In deze fase ontstaan alle organen van het kind. Dit heet ontwikkeling, het ongeboren kind heet dan een embryo

2. Van week 12 tot geboorte
In deze fase vindt alleen groei plaats, je noemt het ongeboren kind dan een foetus

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo




Hoe noem je een pasgeboren kangoeroe?
Buideldieren
Na de geboorte is de baby nog niet volledig ontwikkeld. De voorpoten van de baby zijn wel al sterk genoeg om naar de buidel te kruipen.
In de buidel ontwikkelt de baby zich verder.
A
foetus
B
embryo

Slide 11 - Quiz

Zet het juiste nummer bij de onderdelen.
baarmoederwand
foetus
navelstreng
2
3
4

Slide 12 - Question de remorquage

zet de verschillende onderdelen bij de juiste nummers.
1
2
3
4
5
placenta
navelstreng
vruchtwater
embryo
vruchtvlies

Slide 13 - Question de remorquage

Placenta
Op de plaats waar embryo is ingenesteld groeit placenta/moederkoek. In de placenta zitten haarvaten (hele dunne bloedvaten waar gaswisseling plaats kan vinden).

Vruchtwater en vruchtvliezen bieden het ongeboren kind bescherming.

Slide 14 - Diapositive

Navelstreng
3 bloedvaten:
2 navelstrengslagaders
1 navelstrengader

1. voedingstoffen en zuurstof gaan vanuit het bloed van de moeder naar het bloed van het kind. VIA de NAVELSTRENGADER

Slide 15 - Diapositive

Navelstreng
Koolstofdioxide en andere afvalstoffen (komen vrij na een verbranding, dus in een baby vindt ook verbranding plaats!!) 

Gaan door de 2 NAVELSTRENGSLAGADERS vanuit het bloed van het kind naar het bloed van de moeder.

Slide 16 - Diapositive

Placenta & navelstreng
Bloed moeder -> 
haarvaten  baarmoederwand -> navelstrengader ->
foetus

Bloed foetus -> navelstrengslagaders -> 
haarvaten baarmoederwand ->
moeder

Slide 17 - Diapositive

Benoem de juiste onderdelen van de navelstreng.
1
2
navelstrengader
navelstrengslagader

Slide 18 - Question de remorquage

Welke (slag)ader vervoert wat in de navelstreng?
1
2
zuurstof
koolstofdioxide
voedingsstoffen
afvalstoffen

Slide 19 - Question de remorquage

De moeder vervoert                      en voedingsstoffen naar de                            . 
Via de                      in de placenta vindt uitwisseling plaats van zuurstof, voedingsstoffen,                               en andere afvalstoffen. 
Het kind ontvangt het zuurstofrijke bloed via de                                                 .
haarvaten
koolstofdioxide
navelstrengader
placenta
zuurstof

Slide 20 - Question de remorquage

Zet de nummers bij het juiste onderdeel.
placenta
foetus
vruchtwater
navelstreng
1
2
3
4

Slide 21 - Question de remorquage

Bevalling
Indaling: Enkele weken voor de bevalling.

Tijdens de bevalling:
1. Ontsluiting; door weeën gaat de baarmoedermond open. 
2. Uitdrijving: sterke weeën, persweeen, de baby komt via de vagina naar buiten. 
3. Nageboorte: door 1 of meer weeën komt de placenta met vruchtvliezen en de resten van de navelstreng. 

Slide 22 - Diapositive

Drie fasen van de bevalling

Slide 23 - Diapositive

Prenataal onderzoek
1. Echo
De baby wordt zichtbaar doormiddel van geluidsgolven.
2. Vlokkentest (cellen uit het placenta) en vruchtwaterpunctie (cellen uit het vruchtwater) : een arts onderzoekt de chromosomen (DNA) in de celkern van de cellen van het ongeboren kindje. 

Slide 24 - Diapositive

Tweeling

Slide 25 - Diapositive

Placenta of placenta's?
Bij een 2-eiige tweeling; altijd twee placenta's.

Een 1-eiige tweeling kan 1 of 2 placenta's hebben. Is de splitsing vóór innesteling dan 2 placenta's. Is de splitsing ná innesteling dan 1 placenta.

Slide 26 - Diapositive

Welke afbeelding(en) is/zijn van een twee-eiige tweeling?
A
A
B
B
C
C
D
A en B

Slide 27 - Quiz

In welke afbeelding(en) zijn twee placenta's te zien?
A
A
B
B
C
C
D
A en B

Slide 28 - Quiz

In welke afbeelding(en) zijn twee vruchtzakken te zien?
A
A
B
B
C
C
D
A en B

Slide 29 - Quiz

Om welke type tweeling gaat het:
1 zaadcel, 1 eicel, 1 placenta, 2 vruchtzakken.
A
eeneiige tweeling
B
twee-eiige tweeling

Slide 30 - Quiz

Om welke type tweeling gaat het:
1 zaadcel, 1 eicel, 2 placenta's, 2 vruchtzakken.
A
eeneiige tweeling
B
twee-eiige tweeling

Slide 31 - Quiz

Om welke type tweeling gaat het:
2 zaadcellen, 2 eicellen, 2 placenta's, 2 vruchtzakken.
A
eeneiige tweeling
B
twee-eiige tweeling

Slide 32 - Quiz

Aan de slag
Groep 1 digitale vragen , klaar? Leerdoelen uitwerken
Groep 2 digitale vragen maken of leerdoelen uitwerken
Groep 3 keuze

Slide 33 - Diapositive