Grammatica: woordsoorten 1.1 en 1.2

Hoofdstuk 1: woordsoorten 3F
Mechteld Pots 2021
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 1: woordsoorten 3F
Mechteld Pots 2021

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen:

  • Je herkent werkwoorden en verschillende soorten werkwoord
  • Je herkent zelfstandige naamwoorden, (stoffelijk) bijvoegelijke naamwoorden en lidwoorden

Slide 2 - Diapositive

Noem 4 vormen van werkwoorden:

Slide 3 - Question ouverte

4 vormen van het werkwoord:

1. Persoonsvorm

2. Infinitief

3. Voltooid deelwoord

4. Tegenwoordig deelwoord

Slide 4 - Diapositive

Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?
A
Vraagzin van maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord kiezen
D
Hoeveelheid veranderen

Slide 5 - Quiz

Hoe heet het belangrijkste werkwoord in een zin?
A
doewoord
B
persoonsvorm
C
onderwerp
D
lidwoord

Slide 6 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
'In zijn broek heeft Tsjerk een scheur.'
A
zijn
B
Tsjerk
C
heeft
D
Er is geen persoonsvorm.

Slide 7 - Quiz

Robin had de opdracht die hij van een collega kreeg niet goed begrepen.
"Kreeg" is een?
A
Persoonsvorm
B
Infinitief
C
Voltooid deelwoord
D
Tegenwoordig deelwoord

Slide 8 - Quiz

Maak opdracht 1/4

- Boek B bladzijde 150

- lees het gele theorieblok goed door

Slide 9 - Diapositive

Zo herken je zelfstandig naamwoord

- je kunt er lidwoord voorzetten: de, het, een: de afspraak

- je kunt ze in meervoud zetten: de afspraken

- je kan er een verkleinwoord van maken: het afspraakje

- een naam is ook een zelfstandig naamwoord

Slide 10 - Diapositive

Hoeveel zelfstandige naamwoorden staan in deze zin: De energieke sportleraar Thijs motiveert de sporters om echt tot het einde door te gaan.
A
1
B
3
C
2
D
4

Slide 11 - Quiz

Bijvoegelijk naamwoord:

- geeft extra informatie over het zelfstandige werkwoord: de beste film

- stoffelijk bijvoegelijk naamwoord: zegt van welk materiaal iets is gemaakt: de gouden oorbellen

Slide 12 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
  • Kan ook een werkwoord zijn
  • Zo kort mogelijk
  • Het bestede geld was verdwenen = bijvoeglijk
  • Hij besteedde het geld = persoonsvorm

Slide 13 - Diapositive

De populaire telefoon is wat duur, maar je kunt er geweldige foto's mee maken (bijvoegelijk?)
A
1
B
3
C
2
D
4

Slide 14 - Quiz

De (aanbranden) havermoutpap kon ik niet door mijn keel krijgen.

A
aangebrand
B
aangebrandden
C
aangebrandde
D
aangebrande

Slide 15 - Quiz

De (verblinden) chauffeur botste tegen de boom.
A
verblinde
B
verblindde
C
verblind
D
verblindt

Slide 16 - Quiz

Wat zijn lidwoorden:

Slide 17 - Question ouverte

Maak opdracht 1/4

- lees het gele stukje

- bladzijde 152

Slide 18 - Diapositive

 Terugkijken lesdoelen behaald:

- Je herkent werkwoorden en verschillende soorten van het werkwoord

- Je herkent zelfstandige naamwoorden, (stoffelijk) bijvoegelijke naamwoorden en lidwoorden

Slide 19 - Diapositive

Quiz herhalen woorden
- open Quizlet

Slide 20 - Diapositive

Wat heb je geleerd:

Slide 21 - Question ouverte