Samenvatting Woordenschat 1

Woordenschat 1 Onbekende woorden begrijpen


1.1 Betekenis afleiden uit de tekst
1.2 Betekenis afleiden uit het woord
1.3 Figuurlijk taalgebruik
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Woordenschat 1 Onbekende woorden begrijpen


1.1 Betekenis afleiden uit de tekst
1.2 Betekenis afleiden uit het woord
1.3 Figuurlijk taalgebruik

Slide 1 - Diapositive

Hoe kun je de betekenis van een woord
afleiden uit de tekst?

Slide 2 - Carte mentale

Zo kun je een betekenis van een woord uit de tekst afleiden:

  • Er staat een omschrijving of definitie van het woord in de tekst
  • Er staat een synoniem van het woord in de tekst
  • Het woord wordt uitgelegd met behulp van een voorbeeld
  • Er staat een woord met een tegenstelde betekenis in de tekst
  • Er staat een afbeelding bij.

Slide 3 - Diapositive

Geef zelf een omschrijving voor ervaringsdeskundige (alinea 3) .

Slide 4 - Question ouverte

synoniem voor 'maaltijd'?

Slide 5 - Question ouverte

voorbeeld signaalwoorden:

bijvoorbeeld

zoals

zo

ter illustratie

een voorbeeld hiervan





een voorbeeld hier van

een voorbeeld hier van

Slide 6 - Diapositive

Tegenstelling

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Betekenis afleiden uit het woord
  1. Samenstelling
  2. Voor- en achtervoegsels
  • Zijn er voor- of achtervoegsels die je kent?
  • Hergebruiken = her + gebruiken.  --> Her = opnieuw
  • Belangeloos = belang + loos. --> Loos = zonder
3. Lijkt (een deel van) het woord op een woord dat je al kent?

Slide 9 - Diapositive

Betekenis afleiden uit het woord
  1. Samenstelling
  • Twee woorden die samen een nieuwe betekenis krijgen.
  • Voet + bal = voetbal
  • Gebied + verbod = gebiedsverbod



Slide 10 - Diapositive

Wat is het verschil tussen een voorvoegsel en een achtervoegsel?
A
een voorvoegsel zet je voor het woord en een achtervoegsel erachter
B
een voorvoegsel zet je achter het woord en een achtervoegsel ervoor

Slide 11 - Quiz

Het woord 'ongevoelig' heeft:
A
Alleen een voorvoegsel
B
Alleen een achtervoegsel
C
Zowel een voor- als achtervoegsel
D
Geen voor- of achtervoegsel

Slide 12 - Quiz

Woord lijkt op een ander woord
concentratie lijkt op concentreren = opletten
chaotisch lijkt op chaos = puinhoop
reglement = regels
organisatie = organiseren

Slide 13 - Diapositive

Figuurlijk taalgebruik

Slide 14 - Diapositive

Figuurlijk taalgebruik

Slide 15 - Diapositive

spreekwoord
uitdrukking

Slide 16 - Diapositive