Cet élément n'a pas d'instructions
Cet élément n'a pas d'instructions
Cet élément n'a pas d'instructions
Cet élément n'a pas d'instructions
Cet élément n'a pas d'instructions
Cet élément n'a pas d'instructions
Cet élément n'a pas d'instructions
Cet élément n'a pas d'instructions
Cet élément n'a pas d'instructions
Cet élément n'a pas d'instructions
Welk beeld van jezelf zou jij de lezer willen geven?
Vrolijk, droevig, sterk, duister, creatief? Door met woorden te spelen kun je
dit bereiken.
Elke leerling begint met het opschrijven van woorden die bij
hem of haar passen. Dit doen ze in het Nederlands. Je kunt de vragen op de slide gebruikten, vul ze aan of verander ze in nieuwe vragen. Je kunt ook kiezen voor specifieke onderwerpen
waar je met de groep mee bezig bent.
De leerlingen gaan een kort gedicht schrijven. Elke zin
begint ALTIJD met ‘Ik ben…’.
Ze gebruiken voor de inhoud van hun gedicht alle antwoorden
op de vragen om zinnen te maken.
De leerlingen gaan zinnen maken, door hun antwoorden te
combineren.
Gebruik niet teveel lidwoorden en werkwoorden. De zinnen moeten een beetje
‘abstract’ blijven. Het is wel toegestaan om bijvoegelijke naamwoorden toe te
voegen om een sfeer of gevoel te benadrukken. “Ik ben spaghetti in een
vliegtuigstoel” klinkt minder spannend dan “Ik ben blauwe spaghetti in angstige
vliegtuigstoel”.
Ze maken het gedicht net zo lang, totdat alle opgeschreven
woorden over henzelf gebruikt zijn.
Cet élément n'a pas d'instructions