§ 1.3 Inflatie

• Economie
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Terugblik

Als de individuele prijs van tijd > dan de algemene prijs van tijd, zal je gaan:

1. Lenen
2. Sparen
3. Huren
4. Verhuren

Een voorbeeld van ruilen over tijd is:

1. Ik koop nu auto en ik leen daarvoor geld.
2. Ik koop nu een auto en ik betaald die meteen.
3. Appels ruilen tegen peren.

Het synoniem voor ruilen over tijd is:

1. Substitutiegoed
2. Intertemporele subsitutie
3. interval substitutie
4. Interval substitutiegoed

Een pensioen is een goed voorbeeld van ruilen over tijd

1. Juist
2. Onjuist

Leg uit dat er bij lenen sprake is van intertemporele substitutie.

Inflatie / deflatie

Inflatie is de stijging van de prijzen in een land (in een bepaalde periode).

Er bestaat ook deflatie: daling van de prijzen.

Indexcijfers

Om inflatie te berekenen, hebben we indexcijfers nodig.

Indexcijfers kun je berekenen met de volgende formule:

Indexcijfer = waarde / waarde basisjaar x 100

Voorbeeld 1

Voorbeeld 2

Stel dat van onderstaande reeks het basisjaar verlegd moet worden van 2018 naar 2020.

Daarvoor gebruiken we weer: Indexcijfer = waarde / waarde basisjaar x 100

Voorbeeld 2

Reële verandering

Door inflatie daalt de koopkracht. 

Dit noemen we de reële verandering.

nominaal / reële waarde

nominaal = hoeveelheid euro's

reële = hoeveelheid / omvang producten (verandering van koopkracht, dus gecorrigeerd met de inflatie).

Reële verandering in % = nominale verandering in % – inflatie in %

Reële verandering

Reële verandering in % = nominale verandering in % – inflatie in %

Bereken de consumentenprijsindex (CPI)

1. 110,1
2. 92,9
3. 102,0
4. 127,9

Waaruit blijkt dat het CPI een samengesteld indexcijfer is?

1. CPI heeft wegingsfactoren
2. Het CPI is een indexcijfer
3. Het CPI is een verhoudingsgetal
4. Het CPI is het gemiddelde van een aantal prijsindexcijfers

5.
Bereken de procentuele verandering van de CPI in 2016 ten opzicht van 2015

Jaar	2012	2013	2014	2015	2016	2017
CPI	93,6	100,0	103,2	106,0	108,4	112,5

1. 2,4%
2. 8,4%
3. 6,0%
4. 2,3%

Van de consumentenprijzen is gegeven dat:
CPI2008 = 145
CPI2000 = 120
Met hoeveel procent is het algemene prijspeil in deze periode veranderd? Gebruik rekenmachine en e.v.t. kladblad.

1. 17,2%
2. 20,8%
3. 25%
4. 45%

De CPI stijgt van 103 naar 105.
Het nominaal inkomen van Karin stijgt van € 22.000 naar € 26.400. Met hoeveel procent stijgt het reële inkomen van Karin?

1. 20,3%
2. 18,1%
3. 19,6%
4. 14,2%

De reële verandering van mijn vermogen is 2% gedaald. Het stijging van het CPI was 3%.
Hoeveel is mijn nominale vermogen veranderd?

1. 2%
2. 3%
3. 5%
4. 1%

Van een land is het volgende gegeven:
Stel dat bekend is dat dit land in 2020 een inflatie van 3% heeft.
Hoe groot is dan de CPI in 2020?

1. 102,9
2. 103,0
3. 106,0
4. 106,1

Bekijk de grafiek.
Stel dat 2015 het basisjaar is. Hoe groot is dan de CPI (eind) 2018?

1. 101,48
2. 102,49
3. 104,57
4. 113,16

Leerdoelen waren voor mij duidelijk.

😒🙁😐🙂😃