woordsoorten quiz.

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3,4

woordsoorten thema 7

Hij heeft een koekje gepakt.
koekje = ...

1. lw
2. zn
3. bn
4. vz

Hij heeft een koekje gepakt.
een = ...

1. lw
2. zn
3. bn
4. vz

Hij heeft een koekje gepakt.
Hij = ...

1. zn
2. telw
3. pers vnw
4. bn

Hij heeft een koekje gepakt.
heeft = ...

1. werkwoord
2. voegwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. voorzetsel

Hij heeft een koekje gepakt.
gepakt = ...

1. bn
2. vz
3. zelfst ww
4. ww

Vanochtend heeft het hard geregend.
hard = ...

1. bn
2. bw
3. zn
4. vz

Mijn broer heeft veel boeken.
veel = ...

1. bn
2. zn
3. vz
4. telw

Mijn broer heeft veel boeken.
mijn = ...

1. vz
2. bez.vnw
3. pers vnw
4. bn

Vanochtend had ik een lekke band.
lekke = ...

1. telw
2. vz
3. bw
4. bn

Welke klas komt er na jullie klas?
welke = ...

1. vz
2. bn
3. aanw vnw
4. vr vnw

Welke klas komt er na jullie klas?
na = ...

1. vz
2. bn
3. vr vnw
4. aanw vnw

Welke klas komt er na jullie klas?
jullie = ...

1. bez vnw
2. vr vnw
3. pers vnw
4. bn

Het woord ZEVENDE is een:

3. hoofdtelwoord
4. rangtelwoord

welk telwoord is het?

eerste

3. Rangtelwoord
4. hoofdtelwoord

Welke zijn hoofdtelwoorden

1. 1.2.3.4.5.6.
2. eerste, laatste, acht
3. die,deze , dit , acht
4. de, het, een.

Het laatste lesuur zijn wij vrij.
Rangtelwoord:

1. Het
2. lesuur
3. Laatste
4. vrij

telwoord:

Henk weet niets over de tweede serie van Dexter.

1. niets
2. tweede
3. over
4. van

telwoord:

Ik heb maar één koekje uit de bovenste la van de grote kast gepakt.

1. één
2. uit
3. bovenste
4. grote

telwoord:

Voor die populaire film hebben miljoenen mensen al een kaartje besteld.

1. die
2. een
3. populaire
4. miljoenen

Alle leerlingen van de Dean Academy in Engeland kregen plotseling vrij.
alle (woordsoort)

3. hoofdtelwoord
4. rangtelwoord

Wat heb je gedaan?

'Wat' is een ....

1. persoonlijk voornaamwoord
2. vragend voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. bijwoord

Wie haalt jullie op?

Wat voor soort is het woord WIE?

1. aanwijzend voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. persoonlijk voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

Hij bracht ons naar dat feest.

Wat voor soort is het woord DAT?

1. aanwijzend voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. persoonlijk voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

Mijn vader heeft ons gisteren gebracht.

Wat voor soort is het woord ONS?

1. aanwijzend voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. persoonlijk voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

Mijn vader heeft ons gisteren gebracht.

Wat voor soort is het woord MIJN?

1. aanwijzend voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. persoonlijk voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

Hij bracht ons naar dat feest.

Wat voor soort is het woord HIJ?

1. aanwijzend voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. persoonlijk voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

Wat is een voorbeeld van een vragend voornaamwoord?

1. als
2. waar
3. wie
4. daar

Vragend voornaamwoord

• Een vragend voornaamwoord staat meestal aan het begin van een vraag.
  

• Wie, wat, welke, wat voor.
• Alle andere vraagwoorden noem je bijwoorden; waar, wanneer, hoe, wanneer, hoeveel enz.

aanwijzend voornaamwoord

                                    hier               daar

de- woord:            deze             die

het-woord:            dit                  dat

meervoud:             deze              die

aanwijzend voornaamwoord

Er zijn maar zes aanwijzende voornaamwoorden: 

dit, dat, die, deze, zo’n, zulke.

Benoem het woord 'waar'.
Waar ga jij naar de fitness?

1. vragend voornaamwoord
2. bijwoord

Waarom heb jij dat gedaan?

'Waarom' is een ....

1. vragend voornaamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. bijwoord
4. werkwoord

Welke van de onderstaande is een
VRAGEND voornaamwoord?

1. die
2. welke
3. mijn
4. ik

het vragend voornaamwoord herken je vaak aan de letter?

1. S
2. K
3. W
4. L

Welk woord hoort niet in het rijtje?

WAAR - WIE - WELKE - WAT

1. waar
2. wie
3. welke
4. wat

WAAR is geen vragend voornaamwoord, de rest wel.

Waar in een zin staat meestal het vragend voornaamwoord?

1. Aan het begin van de zin
2. Vlak voor het vraagteken
3. na de pv
4. voor het lidwoord

het einde