Formuleren les 2

1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

Cette leçon contient 18 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

STELLING 
"ALS IK GELOOF DAT IK HET KAN HEB IK MEER KANS DAT HET LUKT"

Met andere woorden:
Mijn manier van denken kan mijn prestaties beïnvloeden. 

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 3 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Je missie voor volgende week
  • Denk na over je doel voor Nederlands....
  • Welk cijfer zou je willen halen voor de aankomende toets? 
  • Wanneer ben je tevreden / trots? 
  • Hoe hard ben je bereid nog te trainen om je doel te bereiken? 
  • Wat heb je nodig van jezelf, van een klasgenoot of van mij? 

DIP of hulp nodig in het weekend? MAIL ME 

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Formuleren

Slide 5 - Diapositive

lenny 
Wat kan ik verwachten van de toets: Grammatica & formuleren? Onderdeel formuleren

  • Herhaling leerjaar 2
  • Verwijswoorden 
  • Schrijven zonder fouten       

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Formuleren les 2
Herhaling leerjaar 2 
Die / dat / wat

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

OEFENING 
Oefening 
Vul in: die / dat/ wat 

1) Chris is een jongetje __________ graag voetbalt. 
2) Hij pakt daarvoor het liefst de bal __________ hij van zijn opa heeft gekregen. 
3) _________ rolt namelijk het beste door het gras, __________ hij erg fijn vindt.
4)  Voetballen is volgens Chris de mooiste sport __________ er bestaat! 
5) Hij speelt intussen in het Nederlands jeugdelftal, __________ zijn ouders erg bijzonder vinden. 

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De REGEL: Hoe weet je nu of je ‘die’ of ‘dat’ moet gebruiken? 
Dat heeft te maken met de lidwoorden ‘de’ en ‘het’.





Ezelsbruggetje: De laatste letter van het verwijswoord is hetzelfde is als de laatste letter van het lidwoord: Bij ‘heT’ hoort ‘daT’ / Bij ‘dE’ hoort ‘diE'.




Naar een het-woord verwijs je met ‘dat’:

 Het boek dat…
Het papier dat…
Het water dat…
Naar een de-woord verwijs je met ‘die’:

De beer die…
De pizza die…
De stift die…

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke is goed? 

1) Het meisje die hier loopt, is erg aardig.

2) Het meisje dat daar loopt, is erg aardig.



Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke is goed? 

Het meisje die hier loopt, is erg aardig. X

Het meisje dat daar loopt, is erg aardig. V


Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Volgende uitdaging DAT / WAT ? 
3) Die rolt namelijk het beste door het gras, _____ hij erg fijn vindt.
5) Hij speelt intussen in het Nederlands jeugdelftal, __________ zijn ouders erg bijzonder vinden. 

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Volgende uitdaging DAT / WAT ? 
Het verwijswoord ‘wat’ gebruik je in deze gevallen:
- Als het verwijst naar woorden als ‘iets’, ‘niets’, ‘alles’, ‘dat’ en ‘datgene’: 
Ik vind alles wat in de etalage ligt mooi
- Als het verwijst naar een hele zin: 
Wij moesten uren wachten op de bus, wat we erg vervelend vonden.
- Als het na een voorzetsel komt: 
Hij moet boeten voor wat hij heeft gedaan.
- Als het verwijswoord direct na een overtreffende trap komt. Dat zijn woorden als ‘mooiste’, ‘leukste’, ‘vervelendste’ en ‘heftigste’: 
Dat is het leukste wat ik ooit heb gedaan.

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Volgende uitdaging DAT / WAT ? 
- Het verwijswoord ‘dat’ gebruik je als je verwijst naar een zelfstandig naamwoord
met ‘het’ als lidwoord.
Het kind dat daar zit, kan mooi schrijven.

- En bij deze uitzondering: 
*Als het verwijswoord direct na een overtreffende trap komt dan is het wat
Dat is het leukste wat ik ooit heb gedaan.
Maar let op: als er achter de overtreffende trap nog een zelfstandig naamwoord komt, gebruik je ‘die’ of ‘dat’.
Die alpaca is het leukste dier dat ik ooit gezien heb.


Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is nou het juiste verwijswoord? dat/wat ? 
3) Die rolt namelijk het beste door het gras, _____ hij erg fijn vindt.
5) Hij speelt intussen in het Nederlands jeugdelftal, __________ zijn ouders erg bijzonder vinden. 

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Zelfstandig werken 
Methode digitaal
Cursus 6 Formuleren 
§ 1 Herhaling leerjaar 2 th
1 t/m 5 

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions