Les 9 van de planner (H6)

Lessonup.app
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Lessonup.app

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Het is duidelijk hoe goed ik het leerwerk onder de knie heb.

Je kunt het werkwoord 'aller' en de futur proche gebruiken. 

Slide 2 - Diapositive

Geef de vertaling van:
retrouver
timer
0:20

Slide 3 - Question ouverte

Geef de vertaling van:
à la montagne
timer
0:20

Slide 4 - Question ouverte

Geef de vertaling van:
rien du tout
timer
0:20

Slide 5 - Question ouverte

Geef de vertaling van:
le soleil
timer
0:20

Slide 6 - Question ouverte

Geef de vertaling van:
l'habitante
timer
0:20

Slide 7 - Question ouverte

Geef de vertaling van:
faire du VTT
timer
0:20

Slide 8 - Question ouverte

Geef de vertaling van:
je veux
timer
0:20

Slide 9 - Question ouverte

Geef de vertaling van:
nager
timer
0:20

Slide 10 - Question ouverte

Geef de vertaling van:
C’est une grande ville?
timer
0:30

Slide 11 - Question ouverte

Geef de vertaling van:
Non, c’est un petit village.
timer
0:30

Slide 12 - Question ouverte

Geef de vertaling van:
On va faire les magasins.
timer
0:30

Slide 13 - Question ouverte

Maak de volgende zin vragend:
Il mange une pomme verte.
timer
0:30

Slide 14 - Question ouverte

Maak de volgende zin vragend:
Tu as fait du foot.
timer
0:30

Slide 15 - Question ouverte

Maak de volgende zin vragend:
Nous mangeons au restaurant.
timer
0:30

Slide 16 - Question ouverte

Aller (gaan)

Het werkwoord aller is een onregelmatig werkwoord, net als avoir & être.
Je moet het dus uit je hoofd leren.

Bij de nous-vorm en de vous-vorm gebruik je wel de stam + de uitgangen van de regelmatige werkwoord (ons/ez).
Verder moet je het echt stampen zoals je dat doet met een rijtje woordjes. 


Slide 17 - Diapositive

Natuurlijk kan dit met een liedje....

Slide 18 - Diapositive

Le futur proche
Als je in het Frans wilt zeggen dat iets binnenkort gaat gebeuren, gebruik je een vorm van het werkwoord aller gevolgd door een heel werkwoord. Net als in het Nederlands dus.

Let op de woordvolgorde in het Frans. De werkwoorden staan bij elkaar:
onderwerp + vorm van aller + hele werkwoord + rest van de zin
Voorbeelden:

  • Ik ga eten
    Je vais manger

  • Jij gaat kijken
    Tu vas regarder

  • Hij gaat dansen
    Il va danser

Slide 19 - Diapositive

Welke zinnen staan in de Futur Proche?
1.  Je vais prendre le train.
2. Tu vas visiter Paris.
3. Oui, nous allons visiter Les Halles.
4. On achète peut-être des jeux vidéos. 
A
Zin 1, 2, 3
B
Zin 2, 3, 4
C
Zin 1, 3, 4
D
Zin 1, 2, 4

Slide 20 - Quiz

Zet de zin in de futur proche. Gebruik het werkwoord tussen haakjes.

Ils ______ (visiter) le musée du Louvre.

Slide 21 - Question ouverte

Zet de zin in de futur proche. Gebruik het werkwoord tussen haakjes.

Je ______ (acheter) les tickets.

Slide 22 - Question ouverte

Zet de zin in de futur proche. Gebruik het werkwoord tussen haakjes.

Tu ______ (aimer) le musée.

Slide 23 - Question ouverte

Zet de zin in de futur proche. Gebruik het werkwoord tussen haakjes.

Après, vous ______ (manger) une glace.

Slide 24 - Question ouverte

Les devoirs
Leren:
- vocabulaire A t/m F
- de vraagwoorden + theorie
- het werkwoord aller + futur proche

Maken:
- opdracht 30 t/m 32.
31e & 31f (MH)

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive