P2 Les 6 Gramm Regelmatige werkwoorden

Werkwoorden
Regelmatige werkwoorden
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Werkwoorden
Regelmatige werkwoorden

Slide 1 - Diapositive

Regelmatige  werkwoorden vervoegen
* bepaalde regels 
* stappen volgen

Slide 2 - Diapositive

Stap 1
--> Zoek de stam van het werkwoord

stam = werkwoord - en

Slide 3 - Diapositive

stam =
A
werkwoord - en
B
werkwoord + en

Slide 4 - Quiz

stam van: spielen
A
spiel
B
spielen

Slide 5 - Quiz

stam van: kommen
A
kom
B
komm

Slide 6 - Quiz

stam van: antworten

Slide 7 - Question ouverte

stam van: wohnen

Slide 8 - Question ouverte

stam van: kennen

Slide 9 - Question ouverte

Hoe maak je dus de stam van een werkwoord?

Slide 10 - Question ouverte

Snap je het tot nu toe?
😒🙁😐🙂😃

Slide 11 - Sondage

Stap 2
--> Zoek het onderwerp in de zin

Onderwerp = wie/wat + werkwoorden

Slide 12 - Diapositive

Wat is het onderwerp in de zin?
Der Mann wohnt in Berlin.
A
Der Mann
B
wohnt
C
in Berlin

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin?
Das Kind spielt mit dem Spielzeugauto.
A
Das Kind
B
spielt
C
mit dem Spielzeugauto

Slide 14 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin?
Sie kennt die meisten Antworten.
A
Sie
B
kennt
C
die meisten Antworten

Slide 15 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin?
Wir gehen heute in die Schule.
A
Wir
B
gehen
C
heute
D
in die Schule

Slide 16 - Quiz

Valt je iets op????
Het onderwerp staat voor de persoonsvorm.
(Bij vraagzinnen erachter:
Gaan we naar school?)

Slide 17 - Diapositive

Wat is het onderwerp in de zin?
Meine Mutter kocht eine Suppe.

Slide 18 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in de zin?
Sie kommt aus Delft.

Slide 19 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in de zin?
Er macht seine Hausaufgaben.

Slide 20 - Question ouverte

Snap je dit onderdeel?
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Sondage

Stap 3
--> Bij elk onderwerp hoort een bepaalde vorm van het werkwoord:

ich heiße, ich wohne, ich habe, ich finde
du kommst, du gehst
er heißt, sie geht
wir haben


Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Lien

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: wohnen        stam:wohn
ich wohn e
du wohn st
er/sie es wohn t
wir wohn en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en


Slide 24 - Diapositive

Snap je het tot zover?
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Sondage

IDEWIS
Ich
Du
Er/sie/es
Wir
Ihr
Sie/sie

Slide 26 - Diapositive

Idewis & fe-esttenten
FE-
ich
spiele
du
spielst
er / sie / es
spielt
wir
spielen
ihr
spielt
sie / Sie
spielen
ev
mv

Slide 27 - Diapositive

Du ... ein neues Auto.
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst

Slide 28 - Quiz

Ihr ... eure Hausaufgaben.
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet

Slide 29 - Quiz

Ich ... bei meiner Freundin.
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt

Slide 30 - Quiz


Ich ... gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 31 - Quiz


Ihr ... solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 32 - Quiz


... Sie gern Tennis?
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
spielst

Slide 33 - Quiz


Du ... die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 34 - Quiz

Der Mann ..... in Den Haag.
A
wohnen
B
wohnst
C
wohne
D
wohnt

Slide 35 - Quiz


Meine Eltern ... heute zu mir.
A
kommen
B
kommt
C
bekommst
D
komme

Slide 36 - Quiz

Wat vind je nog lastig aan het vervoegen van werkwoorden?

Slide 37 - Question ouverte

Hausaufgaben
Seite 180
Machen Aufgabe 1, 2, 3, 4, 5
spelen = spielen, zwemmen = schwimmen, gaan = gehen
blz 190 = herhaling grammatica

Slide 38 - Diapositive

Idewis & fe-esttenten
FE-
ich
spiele
du
spielst
er / sie / es
spielt
wir
spielen
ihr
spielt
sie / Sie
spielen
ev
mv

Slide 39 - Diapositive