5H herhaling NOVA H1 en H3 (atoombouw en bindingen)

H1 en H3:
ATOOMBOUW BINDINGEN
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

H1 en H3:
ATOOMBOUW BINDINGEN

Slide 1 - Diapositive

Zet de stoffen in de juiste kolom
moleculaire stof
metaal
zout
Fe2O3
CO
O2
ZnI2
S8
Ba
Cd

Slide 2 - Question de remorquage

Soorten stoffen

Slide 3 - Diapositive

Bij het smelten van een moleculaire stof worden altijd
A
atoombindingen verbroken
B
dipool-dipoolbindingen verbroken
C
ionbindingen verbroken
D
vanderwaalsbindingen verbroken

Slide 4 - Quiz

Soorten stoffen
en bindingen

Slide 5 - Diapositive

Een positief ion kan ontstaan wanneer
A
een atoom een proton op neemt
B
een atoom een elektron op neemt
C
een atoom een proton af staat
D
een atoom een elektron af staat

Slide 6 - Quiz

Een ion is
A
een molecuul met een lading
B
een geladen stof
C
een atoom met een lading
D
een elektron

Slide 7 - Quiz

Een gesmolten zout kan wel/geen stroom geleiden omdat het ...
A
wel, geladen ionen heeft die vrij bewegen
B
geen ,geen geladen deeltjes heeft
C
wel, vrije elektronen bevat
D
geen, geen bewegende deeltjes heeft

Slide 8 - Quiz


octaan is een

C8H18 (l)
A
moleculaire stof en oplosbaar in water
B
zout en oplosbaar in water
C
moleculaire stof en niet oplosbaar in water
D
zout en niet oplosbaar in water

Slide 9 - Quiz


ethanol is een

C2H5OH (l)
A
moleculaire stof en oplosbaar in water
B
zout en oplosbaar in water
C
moleculaire stof en niet oplosbaar in water
D
zout en niet oplosbaar in water

Slide 10 - Quiz

Een juiste structuurformule voor koolstofdioxide is
A
O-C-O
B
O=C=O
C
C=O=C
D
C-O-C

Slide 11 - Quiz

Wat is niet waar?
Ethanol,

C2H5OH (l)
A
kan waterstofbruggen vormen
B
is hydrofoob
C
is een dipoolmolecuul
D
bevat geladen deeltjes

Slide 12 - Quiz

Fosfor heeft covalentie
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 13 - Quiz

Covalentie
Het aantal bindingen dat een
atoom aangaat hangt af van de
plek in het PS.
Streven naar
edelgasconfiguratie

Slide 14 - Diapositive

Geef de naam voor
P2Cl5
A
fosforchloride
B
fosfortetrachloride
C
difosfortetrachloride
D
difosforpentachloride

Slide 15 - Quiz

De formule voor zwavelhexafluoride is
A
B
C
D

Slide 16 - Quiz

Bekijk de volgende stellingen:
I. Stoffen die NH of OH groepen hebben, kunnen waterstofbruggen vormen.
II. OH en NH groepen hebben polaire bindingen
A
I en II zijn beide juist
B
Alleen I is juist
C
Alleen II is juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 17 - Quiz

Hoe heet de tabel waar alle elementen in staan
A
elementen tabel
B
atoomsysteem
C
periodieksysteem
D
elementensysteem

Slide 18 - Quiz

Welke van de volgende elementen komen altijd met zijn tweeën voor?
A
waterstof
B
fluor
C
fosfor
D
chloor

Slide 19 - Quiz

Waaruit kunnen zuivere stoffen bestaan?
A
elementen
B
verbindingen
C
elementen of verbindingen
D
geen van deze groepen

Slide 20 - Quiz

Welke figuur hoort bij een
water-in-olie emulsie
A
B

Slide 21 - Quiz

Thee zetten:
Welke scheidingsmethoden zijn dit?
A
Indampen-filtreren
B
Droogkoken-extraheren
C
Destilleren-adsorberen
D
Extraheren-filtreren

Slide 22 - Quiz

Welke Scheidingsmethoden kun je NIET gebruiken bij een oplossing?
A
Destilleren
B
Filtreren
C
Indampen
D
Deze kun je allen niet gebruiken

Slide 23 - Quiz

Waarop berust de Scheidingsmethoden extraheren?
A
Verschil in dichtheid
B
Verschil in kookpunt
C
Verschil in deeltjes grootte
D
Geen van deze antwoorden is juist

Slide 24 - Quiz

Waarop berust de Scheidingsmethoden filtreren?
A
Verschil in dichtheid
B
Verschil in kookpunt
C
Verschil in deeltjes grootte
D
Geen van deze antwoorden is juist

Slide 25 - Quiz

Waarop berust de Scheidingsmethoden indampen?
A
Verschil in dichtheid
B
Verschil in kookpunt
C
Verschil in deeltjes grootte
D
Geen van deze antwoorden is juist

Slide 26 - Quiz

Bij welke scheidingsmethode wordt er gebruik gemaakt van verschil in dichtheid?
A
Filtreren
B
Extraheren
C
Bezinken
D
Destilleren

Slide 27 - Quiz

Wat is een kenmerk van een chemische reactie?
A
Er treedt een energie-effect op
B
beginstoffen veranderen in reactieproducten
C
De wet van Lavoisier geldt
D
Alledrie de kenmerken zijn juist

Slide 28 - Quiz

Een reactie waarbij beginstoffen energie afstaan aan de omgeving noemen we een ........ reactie.
A
endotherme
B
exotherme

Slide 29 - Quiz