Markt & Overheid

Markt & Overheid
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Markt & Overheid

Slide 1 - Diapositive

Dit is GEEN kenmerk van de volkomen concurrentie:
A
veel aanbieders
B
transparante markt
C
moeilijke toetreding
D
vraag en aanbod bepalen de prijs

Slide 2 - Quiz

Is hier sprake van volkomen concurrentie?
A
ja
B
nee

Slide 3 - Quiz

TK = 50q + 10.000
Bij 100 producten zijn de totale constante kosten
A
5.000
B
10.000

Slide 4 - Quiz

Wanneer is er sprake van een break-even-situatie?
A
Als de gemiddelde opbrengst gelijk is aan de gemiddelde variabele kosten.
B
Als de gemiddelde opbrengst gelijk is aan de gemiddelde totale kosten.
C
Als de gemiddelde opbrengst gelijk is aan de gemiddelde constante kosten.
D
Als de gemiddelde opbrengst gelijk is aan de gemiddelde winst.

Slide 5 - Quiz

Waar is de winst maximaal
A
MO = 0
B
TO = TK
C
MO = MK

Slide 6 - Quiz

TO = TK
Qv = Qa
MO = 0 
MO = MK
GO = GTK
Break-even
Maximale omzet 
Maximale winst 
Marktevenwicht

Slide 7 - Question de remorquage

De totale winst van dit bedrijf is maximaal bij een verkoopprijs van:
A
90 euro
B
62,50 euro
C
60 euro
D
50 euro

Slide 8 - Quiz

Monopolistische concurrentie verschilt van volledige mededinging. Dat verschil is, dat bij monopolistische concurrentie ..... .
A
Toetreding van nieuwe aanbieders onmogelijk is
B
Er maar 1 aanbieder aanwezig is
C
Er geen transparante markt is
D
Er een heterogeen product verkocht wordt

Slide 9 - Quiz

Twee beweringen over homogeen/heterogeen oligopolie.

I. Bij een heterogeen oligopolie heb je als bedrijf minder marktmacht dan bij een homogeen oligopolie.
II. Bij een heterogeen oligopolie hebben de bedrijven meer voordeel van een kartel dan bij homogeen oligopolie.
A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout

Slide 10 - Quiz

Bij welke marktvorm is productdifferentiatie een belangrijk marketinginstrument
A
Volkomen Concurrentie
B
Monopolistische Concurrentie
C
Monopolie

Slide 11 - Quiz

Op de volgende dia, wordt de vraag gesteld, welke cel de uitkomst wordt van dit spel. Los dat nu op!

Slide 12 - Diapositive

De uitkomst van dit simultaan spel is
A
1.600 ; 1.600
B
800 ; 2.400
C
2.400 ; 800
D
1.000 ; 1.000

Slide 13 - Quiz

Was er zojuist sprake van een gevangenendilemma?
A
Ja, want de uitkomst van 1000 ; 1000 was een optimale uitkomst
B
Ja, want de uitkomst van 1000 ; 1000 was een suboptimale uitkomst
C
Nee, want de uitkomst van 1000 ; 1000 was een optimale uitkomst
D
Nee, want de uitkomst van 1000 ; 1000 was een suboptimale uitkomst

Slide 14 - Quiz

Het consumentensurplus is het verschil tussen het bedrag dat een koper minimaal bereid is te betalen en de prijs die hij/zij daadwerkelijk moet betalen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

Waarom zijn octrooien belangrijk voor een economie?
A
Octrooien beschermen de consument
B
Dankzij octrooien werkt de markt doelmatig
C
Octrooien stimuleren innovaties en die zijn belangrijk voor economische groei
D
Door octrooien kunnen bedrijven een monopoliepositie verwerven

Slide 16 - Quiz

Stelling 1: Een maximumprijs beschermt de consument
Stelling 2: Een maximumprijs leidt tot een aanbodoverschot
A
Beide stellingen zijn juist
B
Stelling 1 is juist, Stelling 2 is onjuist
C
Stelling 2 is juist, Stelling 1 is onjuist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 17 - Quiz

Stelling 1: Een minimumprijs beschermt de consument
Stelling 2: Een minimumloon wat boven het evenwichtsloon ligt, leidt tot een grotere vraag naar arbeid
A
Beide stellingen zijn juist
B
Stelling 1 is juist Stelling 2 is onjuist
C
Stelling 2 is juist Stelling 1 is onjuist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 18 - Quiz

Externe effecten zijn altijd negatief
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quiz

Ik heb mijn voortuin gedaan afgelopen weekend. Mijn buren uit de straat genieten van hoe mooi de tuin er nu uit ziet. Dit is een voorbeeld van een....?
A
Positief Extern Effect
B
Negatief Extern Effect
C
Positief Intern Effect
D
Negatief Intern Effect

Slide 20 - Quiz

Wat zijn de kenmerken van een individueel goed?
A
Rivaliserend en Uitsluitbaar
B
Niet-Rivaliserend en Uitsluitbaar
C
Rivaliserend en Niet-Uitsluitbaar
D
Niet-Rivaliserend en Niet-Uitsluitbaar

Slide 21 - Quiz

Collectieve goederen zullen alleen worden geleverd door particuliere bedrijven
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quiz

Als mensen vrijwillig moeten bijdragen aan een collectief goed, ontstaat een gevangenendilemma
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quiz