T2 Lezen H6 les 2

Natuurlijk heb je jouw boek, schrift en pen voor jouw neus liggen.....
A
natuurlijk!
B
nee
C
moment.....
1 / 31
suivant
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Natuurlijk heb je jouw boek, schrift en pen voor jouw neus liggen.....
A
natuurlijk!
B
nee
C
moment.....

Slide 1 - Quiz

Lezen H6

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen: 
- je weet hoe je het onderwerp, de hoofdgedachte en deelonderwerpen van een tekst vinden kunt
- je weet wat signaalwoorden en tekstverbanden zijn
- je weet wat citeren is


Slide 3 - Diapositive

Wat weet je al van LEZEN?

Onderwerp, deelonderwerp, hoofdgedachte,
kernzin, bronvermelding, alinea's, witregels, illustraties, tekstsoorten, tekstdoelen, tekstverbanden, signaalwoorden, titel, tussenkoppen, feiten, meningen, argumenten, tekstverbanden en signaalwoorden.

Slide 4 - Diapositive

Weet je nog?
Hoe vind je het onderwerp
in een tekst?

Slide 5 - Carte mentale

Een hoofdgedachte is
A
het onderwerp
B
de titel
C
een samenvatting van de tekst in één zin
D
de gedachte waarover een tekst gaat

Slide 6 - Quiz

Een goede tekst bestaat uit 
drie delen

- een inleiding
- het middenstuk (kern)
- een slot

Slide 7 - Diapositive

INLEIDING

- vertelt op een interessante en boeiende manier wat het onderwerp van een tekst is

Slide 8 - Diapositive

MIDDENSTUK (KERN)

- bestaat vaak uit meerdere alinea's
- vertelt in elke alinea iets nieuws over het onderwerp
- elke alinea kan een tussenkopje hebben

Slide 9 - Diapositive

SLOT

- dit is de afronding van de tekst
- hierin staat de conclusie, de hoofdgedachte of een samenvatting met de belangrijkste zaken op een rij

Slide 10 - Diapositive

Hoe is een goede tekst opgebouwd?
A
Inleiding en middenstuk
B
Inleiding, middenstuk en slot
C
Middenstuk en slot
D
Inleiding en slot

Slide 11 - Quiz

Wat vind je in het middenstuk van de tekst?
A
de inleiding
B
de mening van de schrijver
C
de conclusie
D
de deelonderwerpen

Slide 12 - Quiz

Wat is een deelonderwerp?
A
een onderwerp van een hoofdstuk
B
een aspect van het onderwerp
C
een aspect van het slot
D
een onderwerp van de eerste alinea

Slide 13 - Quiz

Waar in de alinea staat de belangrijkste zin?
A
In het midden
B
Meestal aan het begin, soms aan het einde
C
Altijd aan het einde
D
Die kan overal staan

Slide 14 - Quiz

Van welke soort woorden maakt een schrijver gebruik om aan te kondigen dat er een tekstverband komt?
A
stopwoorden
B
signaalwoorden
C
verkeerswoorden
D
kernwoorden

Slide 15 - Quiz

Naar school neem ik meerdere dingen mee, zoals: schoolpas, pennen en schriften.

Zoals is het signaalwoord voor ...
A
Opsomming
B
Voorbeeld

Slide 16 - Quiz

Tekstverbanden met aantal signaalwoorden 1/2
  • Tegenstelling:     in tegenstelling tot, maar, echter, hoewel, daarentegen,..
  • Voorbeeld:           denk aan, zo, zoals, bijvoorbeeld, neem nou, ..
  • Opsomming:       ten eerste, ten tweede, ook , en, opsommingstekens, ...
  • Oorzaak-gevolg doordat, waardoor, want, daardoor, ..
  • Tijdsvolgorde      eerst, daarna, nu, vroeger, morgen, nadat, vervolgens, ..

Slide 17 - Diapositive

Tekstverbanden met aantal signaalwoorden
 2/2
Doel-middel   om te, daarmee, waarmee, door middel van, ...
Voorwaarde    tenzij, mits, als, onder de voorwaarde dat, ...
Mening             ik vind, volgens mij, mijns inziens
Argument        want, namelijk, omdat, ...
Conclusie        kortom, concluderend, dus, samengevat, al met al, vandaar, ..

Slide 18 - Diapositive

Doordat de trein was vertraagd, kwam ik te laat op school.

Doordat is het signaalwoord voor ......
A
Oorzaak-gevolg
B
Doel-middel
C
Opsomming
D
Tijdsvolgorde (chronologie)

Slide 19 - Quiz

Denk aan, zo en zoals zijn signaalwoorden voor een.......
A
Opsomming
B
Voorbeeld
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 20 - Quiz

Ik ga graag op vakantie naar Italië, maar ik houd niet van pizza's.
A
Tekstverband: opsomming
B
Tekstverband: tegenstelling
C
Tekstverband: chronologisch
D
Tekstverband: voorbeeld

Slide 21 - Quiz

Chocoladetaarten vind ik het lekkerst van allemaal!
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 22 - Quiz

Dat komt omdat ik erg dol ben op chocolade!
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 23 - Quiz

In deze chocoladetaart zit maar weinig suiker.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 24 - Quiz

Citeren
- Het letterlijk overnemen van een woord, woordgroep, zinsgedeelte of zin.
- Neem dan het eerste en laatste woord van de zin over en zet tussen aanhalingstekens. Noteer ook het regelnummer.

’Als (… )schrijven’’ (regels XX-XX)

Slide 25 - Diapositive

Betrouwbaarheid van een tekst
  • Niet alles wat je leest is betrouwbaar.
  • Een betrouwbare tekst heeft controleerbare feiten.  Als de informatie van een deskundige komt, dan is het betrouwbaar. Het is namelijk controleerbaar.
  • De informatie mag niet verouderd zijn.
  • Kijk naar het doel van de tekst: informeren, overtuigen of overhalen.

Sites die iets aan je willen verkopen, zijn NIET betrouwbaar!

Slide 26 - Diapositive

Je zoekt verder en komt deze informatie tegen. Is deze informatie betrouwbaar of niet?
A
Betrouwbaar
B
Niet betrouwbar

Slide 27 - Quiz

Een tekst over een griepepidemie geschreven door een arts. Betrouwbaar of niet?
A
Betrouwbaar
B
Onbetrouwbaar

Slide 28 - Quiz

Een tekst over betalen met een pinpas geschreven in 1999. Betrouwbaar of niet?
A
Betrouwbaar
B
Onbetrouwbaar

Slide 29 - Quiz



Ik vond deze les....

Slide 30 - Sondage

Huiswerk
Je maakt opdracht 4 en 5 van Lezen H6
bladzijde 146 e.v.

Slide 31 - Diapositive