Taal groep 5 basisvorm en voorzetsels (blok 4 les 6-10)

Basisvorm en voorzetsels
We hebben het afgelopen week gehad over basisvormen van werkwoorden, zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijk naamwoorden en verkleinwoorden EN over voorzetsels.
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 5

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Basisvorm en voorzetsels
We hebben het afgelopen week gehad over basisvormen van werkwoorden, zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijk naamwoorden en verkleinwoorden EN over voorzetsels.

Slide 1 - Diapositive

Basisvorm
Er zijn verschillende basisvormen van werkwoorden, zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijk naamwoorden en verkleinwoorden. 

- Bij verkleinwoorden haal je -je, -tje, -pje of -etje eraf:
zusje --> zus
- Bij werkwoorden maak je er een heel werkwoord van:
loopt --> lopen
- Bij zelfstandig naamwoorden maak je er enkelvoud van: 
hersencellen --> hersencel
Bij bijvoeglijk naamwoorden haal je de -e eraf:
mooie --> mooi

Slide 2 - Diapositive

Voorzetsels
Voorzetsels geven aan waar of wanneer iets gebeurt.

Waar:
- onder de kast
- in het huis

Wanneer:
- tijdens het eten
- na het ontbijt

Slide 3 - Diapositive

Wat is de basisvorm van 'tafeltje'?
A
tafeltjes
B
tafel
C
tafeltje
D
tafellen

Slide 4 - Quiz

Wat is de basisvorm van 'rent'?
A
rent
B
rende
C
rennen
D
ren

Slide 5 - Quiz

Wat is de basisvorm van 'gekke'?
A
gek
B
gekke
C
gekkerd
D
gekken

Slide 6 - Quiz

Wat is de basisvorm van 'benen'?
A
ben
B
benen
C
beentje
D
been

Slide 7 - Quiz

Wat is de basisvorm van 'vult'?
A
vullen
B
vulde
C
vul
D
vultjes

Slide 8 - Quiz

Wat is de basisvorm van 'mensje'?
A
mensjes
B
mensen
C
mens
D
mensje

Slide 9 - Quiz

Wat is de basisvorm van 'mooie'?
A
mooie
B
mooitje
C
mooi
D
mooien

Slide 10 - Quiz

Wat is de basisvorm van 'hersencellen'?
A
hersencellen
B
hersencel
C
hersencelletje
D
hersencelle

Slide 11 - Quiz

Welk voorzetsel hoort op de ... ?
Ik zet de hoed ... mijn hoofd.
A
in
B
op
C
bij
D
over

Slide 12 - Quiz

Welk voorzetsel hoort op de ... ?
... het eten zit ik aan tafel.
A
Tijdens
B
Als
C
In
D
Op

Slide 13 - Quiz

Welk voorzetsel hoort op de ... ?
De appel ligt ... de boom.
A
onder
B
in
C
als
D
tussen

Slide 14 - Quiz